Instrumenten en Bedieningsorganen
1.
CONTROLELAMP
4.
OLIEDRUKCONTROLELAMP
SNELHEIDSBEGRENZER
De
oliedrukcontrolelamp gaat
branden als
Deze controlelamp
gaat branden
als
het
de
oliedruk onvoldoende
is.
voertuig
boven de
vast
ingestelde
snelheid
De
motor moet dan
direct
worden
afgezet.
komt, b.v. als het voertuig
bergafwaarts
gaat.
5.
CONTROLELAMP
KOELVLOEISTOFTEMPERATUU
R
2.
CONTROLELAMP
LUCHTFILTER
Deze
controlelamp gaat branden
als
de
Bij
een
sterk vervuild luchtfilter,
gaat
deze
koelvloeistoftemperatuur
meer dan 96'C
controlelamp branden.
Het
filterelement
bedraagt.
moet
dan zo
snel mogelijk gereinigd, of
ver-
vangen
worden.
6,7,8
VISAR
3. LAADSTROOMCO NTROLELAM
P
De laadstroomcontrolelamp gaat
branden
als:
VISAR
(-
Verbruiks Indicator
en
Schakel
Adviseu
R).
De
VISAR
geeft:
Op
een helling: volgas aanhouden
zo moge-
lijk
een
halve
stap opschakelen.
Op
de vlakke weg: gas terugnemen
of
zo
mogelijk een hele stap opschakelen.
Lamp 8 brandt:
Hele
stap terugschakelen.
Alle
lampen
van de VISAR uit:
Zo wordt het meest zuinig
gereden.
Opmerking:
Schakel
tijdig
en rijd zodanig dat de
lampen
niet
gaan branden.
A.
Het
contact
is ingeschakeld
en
de
motor -
schakeladviezen,
waardoor zuiniger
en
niet
draait.
rustiger
kan
worden
gereden.
B.
De
accu's niet
door de
wisselstroomdy-
-
op elk
moment een indicatie van
het
namo worden opgeladen.
brandstofverbru
ik.
Als
deze lamp
bij
draaiende
motor
gaat
branden, moet eerst worden
gecontroleerd
Lamp 6
brandt:
of
de V-snaren
defect zijn of slippen. Als
dit
Hele
stap opschakelen.
niet
het
geval
is, moet
zo
snel mogelijk
een
reparatiewerkplaats worden
bezocht.
Lamp
7
brandt:
Hoog verbruik
bij
hoog vermogen.
14
E
n u