REMKO serie CLK
Bepalingen voor
de luchtverwarmer
Bij het gebruik van de apparaten
moeten altijd de desbetreffende
geldende richtlijnen in acht
worden genomen.
Verordening voor
I
verbrandingsinstallaties
(FeuVo) van de afzonderlijke
Bundeslanden
ARBO-richtlijnen ASR 5
I
Arbeitsstättenverordnung
I
(Duitse wetgeving op werk-
plaatsverordening) §§ 5 en 14
Verordeningen voor het uit-
I
voeren van Bundes-Immissi-
onsschutzgesetz (BImSchG)
en de daarna uitgevaardigde
wettelijke voorschriften van de
verordening (ENEG)
Verbrandingsluchtvoorziening
Een goede natuurlijke ventilatie
wordt verkregen als bijv.:
1. bij een ruimte-inhoud in m³ ten
minste aan 30 keer de nominale
warmtebelasting in kW van alle
in de ruimte in bedrijf zijnde
apparaten wordt voldaan en door
vensters en deuren een natuurlijke
luchtverversing is ingesteld of
2. continue geopende
ventilatieopeningen voor de
toevoer- en afvoerlucht nabij
plafonds en vloeren beschikbaar
zijn die in afmeting in m² ten
minste aan 0,003 keer de nominale
warmtebelasting in kW van alle
in de ruimte in bedrijf zijnde
apparaten wordt voldaan.
6
Opstellingsvoorwaarden
Voor het gebruik van de apparaten
moeten in principe altijd de
ARBO-veiligheidsvoorschriften,
de desbetreffende bouw- en
brandveiligheidsvoorschriften in
acht worden genomen.
AANWIJZING
Onder- of bovendruk in de
opstellingsruimtes moet worden
vermeden, aangezien dit onver-
mijdelijk tot verbrandingstechni-
sche storingen leidt.
Let op dat op het desbetreffende
I
ventilatorvermogen (zie typeplaat-
je) een aangepaste frisse luchttoe-
voer beschikbaar moet zijn
Opstelling in de buitenlucht
Door het bedrijf van apparaten
I
mogen geen gevaren of
onmogelijke belastingen
ontstaan
De exploitant van het apparaat
I
moet waarborgen dat
onbevoegden geen toegang
hebben tot de apparaten of
de stroomvoorziening kunnen
manipuleren
Neerslag als regen of sneeuw
I
kunnen worden aangezogen
door de toevoerluchtventilator.
Om deze reden moet een
geschikte weersbescherming
worden aangebracht
AANWIJZING
De branderinstelling moet
na elke locatiewissel
worden gecontroleerd
en evt. aan de nieuwe
omgevingsvoorwaarden alsook
atmosferische omstandigheden
opnieuw worden aangepast.
De apparaten mogen
I
niet zonder geschikte
gas-bewakingsinrichitng
ondergronds bijv. in kelders
worden gebruikt.
De brandstoftoevoer moet
I
worden geïnstalleerd volgens
DIN 4755 voor oliegestookte
luchtverwarmers, van de
DVGW-gedragscode G
600 voor gasgestookte
luchtverwarmers en TRF voor
vloeibaar gas.
De gasaansluiting en het bedrijf
I
van het apparaat mogen alleen
worden uitgevoerd op basis van
ongevallenpreventievoorschrift
DGUV 79 "Gebruik
van vloeibaar gas"
en de desbetreffende
plaatselijke bouw- en
brandbeveiligingsvoorschriften.