Instellen van de secundaire lucht
(instelling mondstukbuis)
1
De voorinstelling van de secundai-
re lucht kunt u als volgt uitvoeren:
Met de stelschroef 1 de mond-
stukbuis 2 op de gewenste waarde
instellen.
SLV 11 tot SLV 33
linksom draaien (–)
= kleinere schaalwaarde
hogere druk achter de
ophopingsschijf
lager vermogensbereik
Rechtsom draaien (+)
= grotere schaalwaarde
lagere druk achter
de ophopingsschijf
hoger vermogensbereik
Vanaf SL 44 tot SL 88
Linksom (+)
= grotere schaalwaarde
lagere druk achter de op-
hopingsschijf
hoger vermogensbereik.
Rechtsom (-)
= kleinere schaalwaarde
hogere druk achter de
ophopingsschijf
lager vermogensbereik.
Alle gegevens zijn slechts voorinstellingen en moeten bij de rookgasanalyse overeenkomstig worden afgesteld resp. aangepast.
Luchtklep
2
Het vereiste volume van de
verbrandingslucht wordt met de
stelschroef 3 ingesteld.
De luchtklep wordt afhankelijk van
het apparaatvermogen en de ove-
rige branderinstellingen ingesteld.
Instellen van de luchtklep
De luchtklep kan als volgt worden
ingesteld:
1. De kartelmoer 4 losdraaien.
2. De stelschroef 3 overeenkom-
stig verstellen.
Rechtsdraaien = minder lucht
Linksdraaien = meer lucht
4. Na succesvolle instelling de
stelschroef 3 met de kartelmoer
4 weer vergrendelen.
Aanvullende aanwijzingen
Als bij een volledig geopende
I
luchtklep de vlam roetvorming
geeft moet met behulp van de
secundaire luchtinstelling de
druk achter de ophopingsschrijf
worden verkleind
Eventueel kan het noodzakelijk
I
zijn dat het luchtinvoermond-
stuk verder moet worden
geopend
Instellen van de pompdruk
Bij de ingebruikname van de brander
en elk onderhoud moet altijd de
pompdruk weer worden ingesteld
3
resp. worden gecontroleerd.
AANWIJZING
4
De pomp mag nooit langere
tijd zonder brandstof draaien.
De apparaten nooit langere
tijd met een drooggelopen
pomp laten staan.
De pompdruk als volgt instellen:
1. De plug op de meetsteun "P"
demonteren.
2. Monteer hier een geschikte
oliedrukmanometer.
3. Alle olieblokkeerinrichtingen
openen.
4. De brander inschakelen.
5. De vereiste oliedruk conform de
grootte van het mondstuk en
het vermogen van het apparaat
instellen.
6. De brander na een succesvolle
instelling uitschakelen.
7. De oliedrukmanometer weer
demonteren.
Plug incl. afdichting plaatsen.
LET OP
Als de brander na het starten
echter een storing meldt, mag
nogmaals een ontgrendeling
worden uitgevoerd na een
wachttijd van 5 minuten.
Verdere ontgrendelingen
moeten absoluut achterwege
blijven, aangezien er gevaar
op verbranding bestaat.
21