B Servicekranen (170) indien aanwezig opendraaien
en installatie vullen tot 1 - 2 bar. Vul/aftapkraan slui-
ten.
B Radiatoren ontluchten.
B Automatische ontluchter (27) openen, ontluchten en
weer sluiten.
B Vul de verwarmingsinstallatie opnieuw tot 1 - 2 bar.
B Open de koudwaterstopkraan (173).
B Controleren of de gassoort overeenkomt met de gas-
soort op het typeplaatje
B Gasstopkraan (172) openen.
7.2
In-/Uitschakelen
Inschakelen
B Hoofdschakelaar (I) inschakelen.
Het controlelampje brandt groen en op de display
verschijnt de aanvoertemperatuur.
6 720 610 333-04.1O
Afb. 43
Bij het voor het eerst inschakelen schakelt
i
het toestel eenmalig over op de ontlucht-
ingsfunctie. De verwarmingspomp wordt
in intervallen in- en uitgeschakeld. Dit du-
urt ca. 8 minuten. Op de display wordt
o
afwisselend
o
weergegeven.
B Open de automatische ontluchter (27, blz. 30), sluit
deze na het ontluchten weer.
Wanneer op de display -II- in afwisseling
i
met de aanvoertemperatuur verschijnt, is
het sifonvulprogramma in werking, zie
hiervoor blz. 43, sifonvulprogramma.
Uitschakelen
B Hoofdschakelaar (0) uitschakelen.
Het controlelampje gaat uit.
6 720 611 390 NL (2006/01)
en de aanvoertemperatuur
7.3
Verwarming inschakelen
B Temperatuurregelaar verwarming
aanvoertemperatuur van de verwarmingsinstallatie
aan te passen:
– Vloerverwarming b. v. stand 3 (ca. 50˚C).
– Lage temperatuurverwarming b. v. stand E
(ca. 75˚C).
– Verwarmingsinstallaties met aanvoertemperatuur
van 88˚C: stand max zie blz. 36 lage tempera-
tuur begrenzing.
Wanneer de brander in bedrijf is brandt het controle-
lampje rood.
Afb. 44
7.4
Verwarmingsregelingen
B Weersafhankelijke regelaar (TA...) op de juiste ver-
warmingscurve en bedrijfsstand instellen (zie
.
ingsvoorschrift TA...)
B Ruimtetemperatuurregelaars (TR...) op de gewenste
ruimtetemperatuur draaien (afb. 45).
6 720 610 296-23.2O
Afb. 45
Inbedrijfname
draaien, om de
6 720 610 333-05.1O
bedien-
20°C
15
25
10
30
5
31