Stappenmotor-membraandoseerpomp MEMDOS SMART LK / LP
Voer de volgende stappen uit:
1. Sluit een 4/6 slang op de doseerkop-ontluchting aan.
2. Voer het andere einde van de slang in het doseervat of in een
opvangbak.
ü
Doseerkop-ontluchting aangesloten.
8.7 Vloeistofzijdige toebehoren
Het volgende hoofdstuk verschaft een overzicht van de installatiemoge-
lijkheden.
Let er op dat deze gebruikershandleiding geen vervanging is voor de bij
de toebehoren meegeleverde handleidingen. Voor aanwijzingen
betreffende de veiligheid en de exacte montage gelden de overeenkom-
stige product begeleidende documenten.
8.7.1 Doorstroomsensor FLOWCON LP2
De doorstroomsensor FLOWCON LP2 is speciaal voor de bewaking van
oscillerende volumestromen ontwikkeld. De functie is gebaseerd op de
werking van het voor doseerpompen typische pulsachtige doseergedrag.
Bij stappenmotor aangedreven doseerpompen is het signaal alleen voor
toepassing aan de zuigzijde; de doorstroming aan de perszijde is relatief
constant.
Tijdens de zuigslag wordt een drijflichaam van de stromende vloeistof
omhoog getild en activeert daarmee een reedcontact. Door instelling van
het schakelpunt wordt de functie aan de grootte van de doseerpomp
evenals aan de viscositeit van de vloeistof aangepast.
Er wordt hiermee niet alleen bepaald of de doseerpomp vloeistof
verplaatst maar ook of de ingestelde hoeveelheid wordt bereikt. De repro-
duceerbaarheid ligt bij gelijkblijvende bedrijfsomstandigheden bij
10 - 20%
Voor elektrische aansluiting van de FLOWCON zie hoofdstuk 9.2.5.1.
i
Lees ook het bedieningsvoorschrift van de doorstroomsensor
FLOWCON LP2. Hierin staan aanwijzingen voor toepassing met
de doseerpomp MEMDOS SMART LP.
8.7.2 Injectiestuk
Wanneer de persleiding naar een hoofdleiding voert, kan het beste een
injectiestuk toepast worden.
Injectiestukken vervullen een wezenlijke functie:
Doseren van het medium in de hoofdleiding,
n
Verhinderen van terugstroming in de persleiding door een terugslag-
n
ventiel.
Aanwijzing voor montage:
Injectiestukken in dubbelkogel-uitvoeringen moeten loodrecht van
n
onder in de hoofdleiding ingebouwd worden. Slanginjectiestukken en
veerbelaste injectiestukken zijn naar keuze in te bouwen.
Bij doseervloeistoffen welke neigen naar kristalvorming is het
n
raadzaam om deze van onder in de hoofdleiding te monteren.
Daardoor wordt verhindert dat er lucht/gasbellen ingesloten worden.
Vloeistofzijdig installeren
20
Vloeistofzijdige toebehoren
Vele vloeistoffen neigen ertoe om de injectiestukken te verontreinigen
n
waardoor verstoppingen kunnen ontstaan. In zulke gevallen is het aan
te bevelen om een injectiestuk te kiezen welke eenvoudig uitgebouwd
en afgesloten kan worden.
8.7.3 Contactwatermeter
De contactwatermeter meet de doorstroming in een leiding en zendt een
impuls naar de doseerpomp die daarop begint te doseren. Ook bij grote
schommelingen in de doorstroming is zo een ideale proportionele
doseren mogelijk.
De contactwatermeter wordt op aansluitbus 2 aangesloten (zie hoofdstuk
9.2.2 „Aansluitbus 2" op pagina 23).
8.7.4 Overstortventiel
Overstortventielen vervullen een belangrijke veiligheidsfunctie voor
bescherming van de doseerpomp en de bijbehorende leidingen en
armaturen. De doseerpomp kan een veelvoud van de normaaldruk
opleveren. Door een geblokkeerde persleiding kan het tot uittreding van
te doseren vloeistof leiden.
Ontoelaatbare hoge druk kan ontstaan wanneer:
Afsluiters ondanks lopende doseerpomp gesloten worden,
n
Leidingen verstoppen.
n
Een overstortventiel opent een by-pass-leiding bij overeenkomstige druk
en beschermt de installatie zo voor schade door te hoge druk.
Aanwijzing voor montage:
De retourleiding van de te doseren vloeistof moet terug naar de
n
doseertank resp. naar een opvangbak gevoerd worden.
De druk in de doseertank mag niet te groot zijn waardoor de
n
teruggevoerde vloeistof daarin kan komen.
Alternatief kan de vloeistof terug geleid worden in de zuigleiding voor
n
de doseerpomp. In dit geval mag er in de zuigleiding geen terugslag-
ventiel resp. voetventiel aanwezig zijn.
Het overstortventiel moet zo dicht mogelijk bij de doseerkop
n
geïnstalleerd worden.
8.7.5 Drukhoudventiel
Drukhoudventielen zijn nodig wanneer:
Sterk schommelende systeemdruk heerst,
n
De druk aan de zuigzijde hoger is dan de perszijde, resp. wanneer in
n
drukloze leidingen gedoseerd moet worden.
In zulke gevallen geeft dit zonder drukhoudventiel onnauwkeurige
doseerresultaten resp. overdosering. Het drukhoudventiel lost de
problemen op door dat er een gedefinieerde constante tegendruk is.
Een drukhoudventiel is niet altijd nodig wanneer een slang-injectiestuk
gebruikt wordt en de daardoor ontstane tegendruk voldoende is.
8.7.6 Pulsatiedemper
Pulsatiedempers vervullen de volgende functie:
Demping van pulserende vloeistofstromen voor processen die een
n
pulsarme dosering nodig hebben.
Vermindering van de weerstand van de doorstroming bij lange
n
leidingen.
BA-10120-05-V04
Bedieningsvoorschrift
© Lutz-Jesco GmbH 2020