4. Zet de standenschakelaar op het controlepaneel op "0" en controleer dat beide controlelampjes van de
regeneratieluchtverwarming uitgaan.
OPMERKING!
Om restwarmte af te voeren blijven de regeneratieluchtventilator, procesluchtventilator en
aandrijfmotor draaien (nadat het apparaat is uitgeschakeld) tot de temperatuur onder 50 °C is gekomen.
5. Controleer dat de controlelampjes van de procesluchtventilator, regeneratieluchtventilator en
aandrijfmotor uitgaan wanneer de temperatuur onder 50 ℃ komt en dat het controlelampje
'Netvoeding' blijft branden.
Zie voor details over het bedieningspaneel paragraaf 6.4, Bedieningspaneel
6.6.2 Automaat – vochtigheidssensor aangesloten
Er moet een eentraps- of tweetrapsvochtigheidssensor zijn aangesloten om het apparaat in automaat
te kunnen laten draaien. Zie voor meer informatie paragraaf 5.1.2, Eentrapsvochtigheidssensor en
5.1.3, Tweetrapsvochtigheidssensor.
1. Zet de standenschakelaar op AUT.
2. Stel de instelwaarde van de vochtigheidssensor in op de laagste RV-waarde. Zet de hoofdschakelaar op
"1" (ON). Controleer dat onderstaande controlelampjes branden en dat het apparaat draait:
Controlelampje netvoeding
■
Controlelampje apparaat in bedrijf*
■
Beide controlelampjes van de regeneratieluchtverwarming*
■
Controlelampjes proceslucht- en regeneratieluchtventilator*
■
Controlelampje aandrijfmotor*
■
OPMERKING!
Wanneer de huidige RV-waarde in de te ontvochtigen ruimte lager is dan de instelwaarde
van de vochtigheidssensor, zullen bovenstaande controlelampjes niet branden en zal de luchtontvochtiger niet
starten.
3. Verhoog langzaam de instelwaarde van de vochtigheidssensor en controleer dat het apparaat uitschakelt
wanneer de instelwaarde overeenkomt met de RV-waarde in de ruimte waar de vochtigheidssensor
is geïnstalleerd.
4. Verlaag langzaam de instelwaarde van de vochtigheidssensor en controleer dat het apparaat inschakelt
wanneer de instelwaarde zakt onder de RV-waarde in de ruimte waar de vochtigheidssensor is
geïnstalleerd.
5. Zet de standenschakelaar op het controlepaneel op "0" en controleer dat beide controlelampjes van de
regeneratieluchtverwarming uitgaan.
OPMERKING!
Om de verwarmingselementen van het apparaat te laten afkoelen, blijven de
regeneratieluchtventilator, procesluchtventilator en aandrijfmotor draaien (nadat het apparaat is uitgeschakeld)
tot de temperatuur onder de 50 °C is gekomen.
6. Controleer dat de controlelampjes van de procesluchtventilator, regeneratieluchtventilator en
aandrijfmotor uitgaan wanneer de temperatuur onder 50 °C komt en het apparaat draait en dat het
controlelampje 'Netvoeding' blijft branden.
7. Stel de vochtigheidswaarde af op de gewenste RV-waarde.
Zie voor details over het bedieningspaneel paragraaf 6.4, Bedieningspaneel
24
Luchtontvochtiger ML420–MLT1400
Bedrijf
190TNL-1035-H1604