6.4
Installatie van de leidingen
VOORZICHTIG Verbindingsleidingen en aansluitstukken mogen aan de binnen-
kant niet verzinkt zijn, omdat zink met de toegelaten lekdetec-
tievloeistoffen verbindingen aangaat, die afscheidingen en
daardoor verstopping kunnen veroorzaken.
De binnenkant van verbindingsleidingen en aansluitstukken
mag niet verzinkt zijn.
De verbindingsleiding tussen het reservoir (tank) en het detectie-
vloeistofreservoir moet een ononderbroken verval naar de tank heb-
ben en mag niet afsluitbaar zijn. Alle verbindingen moeten dicht zijn.
De buizen en aansluitstukken mogen aan de binnenkant niet verzinkt
zijn. De verbindingsleiding, ook indien ze een stalen buis is, mag het
detectievloeistofreservoir niet alleen dragen. Dit reservoir moet aan
een dichtbijstaande muur, een daartoe voorziene armaturenkast of
met een statief van plat- of hoekstaal aan de tankschacht worden
bevestigd.
De volgende verbindingsleidingen kunnen worden gebruikt:
Stalen buizen NW 3/4":
Aan de buitenkant met oppervlaktebescherming, binnenkant
niet verzinkt.
Dit geldt ook voor de aansluitstukken. Bij aanleg in de grond de
buitenkant isoleren.
Buizen van koper of messing met in de fabriek aangebrachte
kunststofisolatie met afzonderlijk isolatiestuk vóór de tankaan-
sluiting monteren.
Binnendiameter minstens 13 mm. Aanbevolen: 15 x 1 mm.
Slangverbindingen zijn enkel toegelaten indien voor de slang
een verdraagbaarheidsattest van de BAM beschikbaar is.
De EPDM-slang 14 x 3 (LW 14) in de AFRISO-montageset is
toegelaten onder 3.12/BAM/2090/84. De EPDM-slang is niet
bestand tegen benzine en stookolie.
Handleiding LAG-14 ER
25