DE MOTOR STARTEN
Zet de motor stil als er geen water uit
stroomt of als er stoom uit komt.
Controleer of de zeef in de
koelwaterinlaat verstopt zit en
verwijder de vervuiling indien
aanwezig. Controleer de
controleopening van het koelwater
op verstopping. Als er nog steeds
geen water uit stroomt, laat uw
buitenboordmotor dan controleren
door uw officiële Honda
buitenboordmotoren-dealer.
Gebruik de buitenboordmotor niet
zolang het probleem niet verholpen
is.
6. Controleer of het controlelampje
oliedruk AAN gaat.
Als de motor niet aanslaat, stop dan en
voer de volgende controles uit.
1) Controleer het motorolieniveau
(zie bladzijde 43).
2) Als het oliepeil normaal is en het
controlelampje oliedruk gaat niet
AAN, neem dan contact op met een
officiële Honda buitenboordmotor-
dealer.
54
CONTROLELAMPJE
OLIEDRUK
NORMAAL: AAN
ABNORMAAL: UIT
7. Warm de motor als volgt op:
boven 5°C – laat de motor
tenminste 3 minuten draaien.
Onder 5°C – laat de motor
tenminste 5 minuten draaien op
2.000 min
(omw/min).
-1
Als de motor niet helemaal is
opgewarmd, zijn de prestaties van
de motor niet optimaal.
• Als de motor niet op temperatuur
is als het motortoerental verhoogd
wordt, kunnen de
waarschuwingszoemer en het
waarschuwingslampje
oververhitting geactiveerd worden
en zal het toerental automatisch
verlaagd worden.
• Het koelsysteem kan bevriezen in
regio's waar de temperatuur
onder 0°C zakt. Als wordt
gevaren met een hoog toerental
zonder dat de motor is
warmgedraaid, kan de motor
beschadigd raken.
Controleer voordat u de haven verlaat
de werking van de
dodemansschakelaar.