OVERIGE FUNCTIES VAN HET TESTAPPARAAT
7.6 APPARAATSNOERTEST
Uitvoering van een apparaatsnoertest:
1.
Voer de gegevens van het nieuwe testobject in volgens stap 1 van de
startprocedure beschreven in paragraaf 6.2.1.
2.
Selecteer bij stap 2 de Testinstelling "APPARAATSNOER".
3.
Start de testen:
A. Visuele inspectie:
Controleer het snoer op beschadigingen en/of defecten. Maak
vervolgens de keuze:
-
"FOUT": voor het afbreken van de test. Na deze selectie kan
eventueel tekst worden ingevoerd zie paragraaf 6.2.5; of
-
"GOED": voor het geven van een goedkeuring op de test;
Na deze selectie verschijnt er links onderin het scherm een vinkje.
B. Weerstandbeschermingsleidingtest:
Voer de volgende handelingen uit:
1.
Sluit de kabel als volgt aan:
-
sluit de apparaatstekker aan op de IEC connector van het
testapparaat;
-
steek de stekker van het apparaatsnoer in het stopcontact
van het testapparaat;
2.
Bedien de Enter-toets voor het starten van de test.
C. Isolatieweerstandstest:
Voer de volgende handelingen uit:
1. Schakel het testobject gedurende de gehele test in. Start de test
door bediening van de ENTER-toets. Als de verschillende testen
zijn voltooid verschijnt links onderin het scherm een vinkje
D. Vervangende lekstroomtest:
1. Direct aansluitend op de Isolatieweerstandstest wordt de
vervangende lekstroomtest uitgevoerd. Als de verschillende
testen zijn voltooid verschijnt links onderin het scherm een vinkje.
58
Rev 002