4.
Leg het papier in de lade, knijp de lengte- en
breedtegeleiders in en verschuif ze. Zorg ervoor
dat de geleiders de stapel papier net raken zonder
dat de stapel gaat opbollen.
OPMERKING:
Duw de papiergeleiders niet te strak
tegen de papierstapel. Pas de papiergeleiders aan
op basis van de inkepingen of de markeringen in de
lade.
OPMERKING:
Schuif de papiergeleiders naar het
juiste formaat en plaats niet te veel papier in de
lade om storingen te voorkomen. Let erop dat de
bovenkant van de stapel niet boven de indicator
voor de maximale stapelhoogte uitkomt.
OPMERKING:
Gebruik geen papier dat is
omgekruld aan de voorrand. Dit kan een
papierstoring veroorzaken of het papier kan
gekreukt raken.
5.
Duw de lade terug in de printer en sluit de lade.
OPMERKING:
Op het bedieningspaneel van de
printer wordt een configuratiebericht over de lade
weergegeven.
6.
Als u een document afdrukt, stelt u de papiersoort
en het papierformaat in voor lade 2 of lade 3.
VOORZICHTIG:
Om papierstoringen te
voorkomen, drukt u de invoerplaat van lade 2/de
optionele lade altijd omlaag wanneer u papier
plaatst.
2
1
Lade 2/optionele lade
3
21