Uw aangepaste instellingen voor afdrukken opslaan met Windows
Een snelinstelling voor afdruktaak gebruiken
1.
Open het printerstuurprogramma en klik op de knop Eigenschappen of Voorkeuren. Het
vervolgkeuzemenu Snelinstellingen afdruktaak wordt op alle tabbladen behalve Services
weergegeven.
2.
Selecteer in het vervolgkeuzemenu Snelinstellingen afdruktaak een van de snelinstellingen en klik
vervolgens op OK om de taak met de vooraf gedefinieerde instellingen af te drukken.
Een aangepaste snelinstelling voor afdruktaak maken
1.
Open het printerstuurprogramma en klik op de knop Eigenschappen of Voorkeuren. Het
vervolgkeuzemenu Snelinstellingen afdruktaak wordt op alle tabbladen behalve Services
weergegeven.
2.
Een snelinstelling als basis selecteren.
3.
Selecteer de afdrukopties voor de nieuwe snelinstelling.
4.
Klik op Opslaan als, voer een naam voor de voorinstelling in en druk op OK.
Afdrukkwaliteit onder Windows verbeteren
Een papierformaat selecteren
1.
Open het printerstuurprogramma, klik op de knop Eigenschappen of Voorkeuren en klik op het tabblad
Papier/kwaliteit.
2.
Selecteer een formaat in de vervolgkeuzelijst Formaat is.
3.
Klik op de knop OK.
Een aangepast papierformaat selecteren
1.
Open het printerstuurprogramma en klik op het tabblad Papier/kwaliteit.
2.
Klik op de knop Aangepast. Het dialoogvenster Aangepast papierformaat wordt weergegeven.
3.
Voer een naam en afmetingen in voor het aangepaste papierformaat en klik vervolgens op Opslaan.
4.
Klik op de knop Afsluiten en vervolgens op OK.
Een papiersoort selecteren
1.
Open het printerstuurprogramma, klik op de knop Eigenschappen of Voorkeuren en klik op het tabblad
Papier/kwaliteit.
2.
Selecteer een type in de vervolgkeuzelijst Type is.
3.
Klik op de knop OK.
40
Hoofdstuk 6 Afdruktaken
NLWW