288
3
Draai de e-knop aan de achterzijde (S) voor het instellen
van de brandpuntsafstand.
Selecteer uit de volgende
brandpuntsafstandwaarden.
(De standaard instelling is 35 mm.)
8
40 45 50 55 65 70 75 85 100 120
135 150 180 200 250 300 350 400 450 500
550 600 700 800
• Als de brandpuntsafstand voor uw objectief niet hierboven vermeld wordt,
selecteert u de waarde die het dichtst bij de daadwerkelijke
brandpuntsafstand ligt (voorbeeld: [18] voor 17 mm en [100] voor 105 mm).
• Als u een zoomobjectief gebruikt, kiest u de feitelijke brandpuntsafstand bij
de zoominstelling op dezelfde manier.
4
Druk op de 4 knop.
De camera is gereed voor het maken van een opname.
• Om de instelling voor brandpuntsafstand te wijzigen, gebruikt u [Invoer
brandpuntsafstand] in het [A Opnamemodus 3] menu.
• Als u een objectief gebruikt zonder een s positie of een lens met een
s positie op de diafragmaring, anders dan s, stelt u [23. Diafragmaring
gebruiken] in op [Activeren] in het [A Pers.instelling 4] menu. (p.289)
10
10 12 15 18 20 24 28 30 35
Inv brandp afstand
Inv brandp afstand
35
35
30
30
Annul.
Annul.
MENU
40 40
OK
OK
OK