5.6.2 Controle en afstellen CO2
Het toestel is uitgerust met een gasluchtregeling (verhouding 1:1). Het
drukverschil tussen de onder-druk op de inspuiter (zie fig. 1) en de
onderdruk in de luchtkast bepalen de stand van het membraan in het
gasblok. Indien de weerstand in het systeem minder is dan 80 Pa [geen
verstopping, vervuiling,
of te grote af- en/of toevoerlengte (zie ook hoofdstuk 5.5.3)] dient de
gemeten gasflow onder vollast-condities (5700 omw/min en
gedemonteerde siermantel) een waarde van ±53 l/min te hebben bij een
CO2-gehalte tussen de 9,0 % en de 9,5 %. Indien de gasflow te laag is
dient er gecontroleerd te worden of het toerental 5700 omw/min
(toerental controleren in tacho-mode) bedraagt of dat er sprake is van
verhoogde weerstand door vervuiling of door toepassing van te grote
leidinglengtes. Met behulp van de instelschroef (zie fig. 10) kan de
laagstand gecorrigeerd worden. Men dient het toestel altijd in
laagstand (2100 omw/min) af te stellen op een CO2-gehalte van 9,0
en 9,4 % (service-mode " L").
LETOP:NOOIT LAGER INSTELLEN DAN 9,0%
Nadat op laagstand (2100 omw/min) is ingesteld, dient op hooglast
(5700 omw/min) gemeten te worden. (service-mode " H ")
5.7Electrotechnisch
De electrische installatie dient te worden aangelegd in overeenstemming
met de bepalingen zoals die vermeld staan in de normen.
5.7.1 Voeding
Het toestel is voorzien van een snoer met een rand-geaarde stekker
voor 230 V/50 Hz aansluiting op een randgeaarde wandcontactdoos.
Deze aansluiting dient vanaf het toestel goed toegankelijk te zijn.
De buiten het toestel liggende lengte van dit snoer bedraagt 1 meter.
5.7.2 Bedrading
Het bedradingsschema is weergegeven in fig. 11. De bedrading zoals die
door de fabriek is aangebracht, mag niet gewijzigd worden.
5.7.3 Kamerthermostaat
De kamerthermostaataansluitingen dienen middels het stekkertje dat
zich onder het toestel tegen de linker voetsteun bevindt (zie fig. 11) in
het kroonsteentje gestoken te worden. Bij gebruik van een drie-draads-
aansluiting dient de blauwe draad als derde draad doorgelust te worden.
De anticipatiestroom dient op een waarde van 0,11 A ingesteld te
worden. Middels de parameterlijst kunnen de antipendeltijd (blokkade tijd
na regelstop) de nadraaitijd (na cv-warmtevraag), en de hysterese
(verschil in °C tussen in- en uitschakel-temperatuur bij een regelstop)
worden ingesteld.
5.7.4 Buitenvoeler weersafhankelijke regeling
De buitenvoeler dient op de koudste gevel van het huis (noordoost) in
de schaduw geplaatst te worden (zie boekje buitenvoeler).
Om de branderautomaat te laten werken met de buitenregeling dient in
de parameterlijst onder stook-type cijfer " 4 " (met buitenvoeler)
geactiveerd te worden.
5.7.5 Pomp
De pomp dient vast op stand 3 ingesteld te blijven. Overschakelen
naar een andere stand kan de werking van het toestel nadelig
beïnvloeden.
De (op 3 snelheden instelbare) pomp is van het type Grundfos (UPS 25-
60). Van deze één-fase pomp worden de technische specificaties
vermeld in fig. 12.
Fig 10: Gasregelblok met instelschroef
37
Instelschroef