Selecteren van het gewenste scherpstelgebied
U kunt de positie en het bereik van het autofocusgebied
(AF-gebied) instellen.
1
Stel de AF-modus in op g of h.
2
Druk op c.
3
3
Selecteer het AF-gebied.
Gebruik het kader dat op de
monitor verschijnt om de positie
en grootte van het AF-gebied
te wijzigen.
Beschikbare bedieningshandelingen
Wijzigt de positie van het AF-gebied.
ABCD
Vergroot/verkleint de grootte van het
R
AF-gebied (als g is geselecteerd).
Zet het AF-gebied terug naar het midden.
M
4
Druk op E.
Het AF-gebied wordt ingesteld.
t Memo
• Wanneer [Scherpe contouren] is ingesteld op [AAN] bij [Live
weergave] in menu A3, dan wordt de contour van het scherp
gestelde onderwerp benadrukt, wat het gemakkelijker maakt
om de scherpstelling te controleren. Deze functie werkt zowel
in de stand v als w.
52
AF-aanpassing
U kunt uw objectieven met behulp van het autofocussysteem
van de camera precies fijn afstemmen.
1
Selecteer [25. AF-aanpassing] in menu E4 en druk
op D.
Het scherm [25. AF-aanpassing] verschijnt.
2
Selecteer [Toepassen op al] of [Toepassen op 1]
en druk op E.
Toepassen
Dezelfde aanpassing wordt toegepast op alle
op al
objectieven.
OK
OK
Toepassen
Slaat een instellingswaarde op voor het
op 1
gebruikte objectief. (Tot 20 waarden)
3
Selecteer [Instelling] en pas
de waarde aan.
Beschikbare bedieningshandelingen
D/R naar rechts
C/R naar links
M
4
Druk op E.
De aanpassingswaarde wordt opgeslagen.
5
Druk tweemaal op F.
De camera keert terug naar de standby-stand.
E4
25.
25.
AF-aanpassing
AF-aanpassing
Toepassen op al
Toepassen op al
2 2
Instelling
Instelling
±0
±0
Annul.
Annul.
±0
±0
Stelt dichterbij scherp.
Stelt verder weg scherp.
Stelt de aanpassingswaarde
terug naar de
standaardinstelling.
OK
OK