Tractiepedaal
Het tractiepedaal (Fig. 11) regelt de beweging vooruit en
achteruit. Om vooruit te rijden, moet u de bovenkant van
het pedaal intrappen en om achteruit te rijden de onderkant
van het pedaal. De rijsnelheid hangt af van hoever het
pedaal wordt ingetrapt. Voor de maximale rijsnelheid trapt
u het pedaal volledig in terwijl de gashendel op SNEL
staat. Voor maximaal vermogen met zware belasting of
heuvelopwaarts moet u ervoor zorgen dat het
motortoerental hoog blijft door de gashendel op SNEL te
zetten en het tractiepedaal tegen de snelheidsbegrenzer aan
te blijven houden. Als het motortoerental als gevolg van de
belasting afneemt, moet u het tractiepedaal langzaam laten
opkomen totdat het motortoerental hoger wordt.
Om te stoppen, laat u het tractiepedaal opkomen en weer
terugkeren in de middelste stand. Als u een zeer steile
helling afrijdt, moet u de ACHTERUIT-kant van het pedaal
intrappen of werken met uw hiel op de ACHTERUIT-kant
en uw teen op de VOORUIT-kant van het pedaal.
3
4
Figuur 11
1. Tractiepedaal
2. Snelheidsbegrenzer
1
2
3. Moer van nokhefboom
4. Transportvergrendeling
21
Snelheidsbegrenzer
De snelheidsbegrenzer (Fig. 11) regelt de beweging van het
tractiepedaal. Hiermee kunt u de maaisnelheid onder
controle houden en abrupte snelheidsveranderingen op
oneffen terrein voorkomen.
Belangrijk
U kunt de moer van de nokhefboom
(Fig. 11, inzet) aandraaien als de aanslag van de
snelheidsbegrenzer het tractiepedaal niet in de gewenste
positie houdt.
Transportvergrendelingen
De transportvergrendelingen zorgen ervoor dat de
maaidekken tijdens het transport in een verticale positie
blijven. De vergrendeling van de frontmaaidekken wordt
met de voet bediend (Fig. 11). De vergrendelingen van het
middelste maaidek en de zijmaaidekken worden met de
hand vastgezet (Fig. 12).
1
2
Figuur 12
1. Vergrendeling van
middelste maaidek
2. Vergrendeling van
zijmaaidek