Autostand
In de A (Auto-stand) kunnen de macro-stand (A 51) en de belichtingscompensatie
(A 32) worden toegepast en kunnen opnamen worden gemaakt met de flits-stand
(A 28) en de zelfontspanner (A 31).
Als u op de knop d drukt in de stand A (Auto), kunt u alle opties in het menu met
opnamestanden (A 52) instellen aan de hand van de opnameomstandigheden.
1
Druk op de knop A.
Het menu met opnamestanden wordt
weergegeven.
2
Druk op H of I van de multi-selector om A te
selecteren en druk vervolgens op k.
De camera schakelt nu over naar de stand A (auto).
Stel de flits-stand (A 28), de zelfontspanner (A 31), de
belichtingscompensatie (A 32) en de macro-stand (A 51)
in op basis van de opnameomstandigheden.
Druk op de knop d om het opnamemenu weer te geven
en stel de opties in het opnamemenu in op basis van de
opnameomstandigheden (A 52).
3
Kadreer het onderwerp en maak een
opname.
De camera stelt scherp op het onderwerp in het
midden van het beeld.
D
Scherpstelvergrendeling
Als de camera scherpstelt op een onderwerp in het midden van het kader, kunt u de scherpstelvergrendeling
gebruiken om scherp te stellen op een onderwerp dat zich niet in het midden bevindt.
• De afstand tussen de camera en het onderwerp mag niet veranderen terwijl de scherpstelling is vergrendeld.
• Wanneer de ontspanknop half wordt ingedrukt, wordt de belichting vergrendeld.
Kadreer het
onderwerp in
het midden van
de monitor.
50
3 0 3 0
Druk de
Wacht tot het
ontspanknop
scherpstelveld
half in.
groen wordt.
1 / 1 2 5
1 / 1 2 5
F3.1
F3.1
Blijf de ontspanknop
half ingedrukt
houden en pas de
kadrering aan.
Autostand
1 / 1 2 5
1 / 1 2 5
F3.1
F3.1
Druk de
ontspanknop
helemaal in.
3 0 3 0