Stap 2: Het beeld kadreren
1
Maak de camera gereed.
Houd de camera stevig vast met beide handen.
Let op dat uw vingers, haar en andere voorwerpen zich niet
voor het objectief, de flitser, de AF-hulpverlichting en de
microfoon bevinden.
2
Kadreer het beeld.
Als de camera de onderwerpsstand bepaalt, verandert het
pictogram voor de opnamestand (A 34).
Wanneer de camera een menselijk gezicht detecteert, wordt
het gezicht aangegeven met een dubbele gele rand
(scherpstelveld).
De camera kan maximaal twaalf gezichten detecteren. Als
meer dan één gezicht wordt gedetecteerd, wordt het gezicht
dat zich het dichtst bij de camera bevindt aangegeven met
een dubbele rand en de rest door een enkele rand.
Wanneer opnamen worden gemaakt van niet-menselijke onderwerpen of wanneer geen
gezichten worden gedetecteerd, wordt scherpgesteld op het onderwerp in het midden van
de monitor. Plaats het hoofdonderwerp ongeveer in het midden van het scherpstelgebied.
B
Opmerkingen over de Eenvoudige autostand
• De gewenste onderwerpsstand kan onder bepaalde omstandigheden mogelijk niet worden geselecteerd.
Selecteer in dat geval een andere opnamestand.
• Als digitale zoom wordt toegepast, wordt de opnamestand ingesteld op U.
22
Pictogram voor opnamestand
3 0 3 0