LTC 8100-serie | Instructiehandleiding | Installatieprocedure
Om het systeem overzichtelijk te houden, verdient het
aanbeveling een satelliet te programmeren voor een reeks
cameranummers. In een systeem met drie Allegiant-
satellietsystemen kan bijvoorbeeld de eerste satelliet
worden geprogrammeerd voor cameranummers 1 tot en
met 50. De tweede satelliet kan worden geprogrammeerd
voor cameranummers 101 tot en met 131 en de derde
satelliet kan de nummers 201 tot en met 225 gebruiken.
Zo nodig kan de tabel Keyboard-to-Monitor Lockout
(Bedieningspaneel-monitorblokkering) van de MCS- of
GUI-software worden geprogrammeerd in de
satellietswitcher om te voorkomen dat lokale gebruikers
per ongeluk toegang hebben tot monitoruitgangen van de
satelliet die worden gebruikt als trunkverbindingen.
Als er gebruikers aanwezig zijn op de satellietlocatie,
moeten cameratitels in de switcher worden opgegeven.
Desgewenst kunnen deze titels ook worden weergegeven
op de centrale locatie (dit wordt hieronder uitgelegd).
Het enige andere vereiste is dat bij de consolepoorten
van alle Allegiant-satellieten de handshake-optie moet
worden uitgeschakeld (CTS = off). Dit doet u via
gebruikersfunctie 30 op het bedieningspaneel (zie
HOOFDSTUK 13, GEBRUIKERSFUNCTIES
BEDIENINGS-PANEEL), in het scherm Parameters-
System (Parameters-Systeem) van de MCS- of GUI-
software.
6.9.5 Vereisten voor het programmeren van de
centrale locatie
Op de centrale locatie moet de tabel Camera-ID worden
geprogrammeerd om ervoor te zorgen dat de
satellietsystemen goed functioneren. Het is het
gemakkelijkste om te beginnen met de trunkingangen.
Voor elke trunkverbinding moet het uitgangsnummer van
de satellietmonitor en het adres van de eenheid worden
opgegeven (hetzelfde nummer als het LTC 8780-adres
van de satelliet).
Afbeelding 6 Voorzijde: LTC 8300-serie: bovenzijde, LTC 8200-serie, LTC 8100-serie: onderzijde
Bosch Security Systems | December 29, 2004
Vervolgens moeten de cameranummers worden
geprogrammeerd. Het systeem mag nergens dubbele
cameranummers bevatten. Geef externe camera's (op de
satellietlocaties) op met nummers die hoger zijn dan de
nummers van de fysieke video-ingangen van de centrale
eenheid (9+ op de LTC 8100, 17+ op de LTC 8200, 33+
op de LTC 8300, 65+ op de LTC 8500, 129+ op de
LTC 8600, 257+ op de LTC 8800, 4097+ op de
LTC 8900). Geef het gewenste cameranummer op, (de
satellieteenheid waarop de camera is aangesloten) en
selecteer of er een lokale titel of de extern gegenereerde
titel wordt gebruikt. Voor satellietcamera's hoeft u alleen
de nummers van werkelijk aangesloten camera's op te
geven. Als er bijvoorbeeld op een LTC 8200-switcher
maar 5 camera's werkelijk zijn aangesloten, hoeft u niet
alle 16 camera's op te geven die aan de switcher zijn
gekoppeld. Desgewenst kunt u op dit moment een paar
extra cameranummers opgeven met het oog op
toekomstige uitbreidingen. Als er een lokale titel wordt
opgegeven, kan op dit moment ook de cameratitel
worden opgegeven. Geef eventuele lokale camera-
nummers correct op en geef de bijbehorende titels op.
OPMERKING: u moet een lokale camera of een
externe camera die met een lokale titel is
geprogrammeerd, selecteren om tijdens het
programmeren van de centrale locatie via een
systeembedieningspaneel bepaalde schermprompts of
gegevens te kunnen bekijken.
Zodra het systeem is geprogrammeerd en geconfigureerd,
moet u ongebruikte monitoruitgangen op de centrale
locatie selecteren om via het systeembedieningspaneel de
beelden van een lokale camera weer te geven. Hierdoor
wordt voorkomen dat ongebruikte monitoruitgangen
trunkverbindingen gebruiken, wat kan leiden tot
verwarrende reacties.
NL | 19
BOSCH
BOSCH