Toesporing van de voorwielen
Onderhoudsinterval/Specificatie
Een correcte toesporing van de voorwielen is
belangrijk voor de veiligheid, de werking van de
automatische snelheidsreductie en het
bedieningsgemak. Bij ongelijkmatige bandenslijtage,
beschadiging van de graszode of zwaar sturen kan
afstelling nodig zijn. Controleer de toesporing na elke
100 bedrijfsuren of eenmaal per jaar, waarbij de
kortste periode moet worden aangehouden (fig. 45).
Houd de volgende specificatie aan: 3,5-6,5 mm
(1/8"-1/4") toesporing van de voorwielen.
Toesporing meten
1.
Aftakas uitschakelen, parkeerrem aantrekken,
hefinrichting laten zakken en contactsleutel op
"STOP" draaien om de motor te stoppen.
Contactsleutel verwijderen.
2.
Zet de voorwielen recht vooruit.
3.
Druk de voorkant van de banden naar buiten om
de normale speling in de ophanging weg te
nemen.
4.
Meet de afstand tussen de voorbanden ter hoogte
van de assen (aan de voor- en achterzijde van de
wielen) (fig. 45).
5.
De afstand aan de voorzijde moet 3-6 mm
(1/8"-1/4") kleiner dan de afstand aan de
achterzijde zijn. Als afstelling nodig is, volgt u
de instructies in Toesporing afstellen op
pagina 45.
Figuur 45
2
2
Figuur 46
1. Contramoer
Toesporing afstellen
1.
Draai de contramoeren aan de uiteinden van de
stuurstangen los (fig. 46).
2.
Draai beide stuurstangen even veel om de
toesporing af te stellen tot 3–6 mm (1/8"–1/4").
3.
Houd het uiteinde van elke stuurstang vast met
één sleutel en draai de contramoer met een
andere sleutel vast.
Onderhoud
m–3421
1
1
m–3397
2. Stuurstang
45