De batterijlader laadt gebruikte batterijen opnieuw op. De batterijlader gebruikt
stroom van een standaard wandcontactdoos. Elke batterij zit in een sleuf die de
batterij rechtstreeks verbindt met de oplader.
Voordat u de batterijen oplaadt, sluit u de stroomkabel van de oplader aan op een
standaard wandcontactdoos en zet u de aan-uitschakelaar aan de achterkant van de
oplader op ON (Aan). Tijdens de zelftest gaan de lampjes aan de voorkant van de
oplader branden en wordt het lampje in het midden van het voorpaneel groen, wat
erop wijst dat stroom wordt aangevoerd.
Een gebruikte batterij opladen:
1. Plaats de gebruikte batterij in één van de drie openingen bovenaan de
oplader. Schuif de batterij in de opening tot deze volledig op zijn plaats
zit.
2. Het lampje net voor de opening waarin de batterij zit, begint groen te
knipperen. Dit geeft aan dat de batterij wordt opgeladen. Het groene
lampje knippert sneller wanneer de batterij tot 95% van zijn capaciteit is
opgeladen. U kunt ook de batterijmeter tijdens het opladen controleren
voor informatie over de lading in de batterij.
3. Wanneer de batterij volledig is opgeladen (ongeveer 2 tot 4 uur)
verandert het oplaadlampje van knipperend groen in continu groen. Het
continu brandende groene lampje verdwijnt na verwijdering van de
batterij of wanneer de oplader uit de standaard wandcontactdoos is
genomen.
Als een lampje op het voorpaneel rood wordt, geeft dat aan dat er een storing is met
de batterij of de oplader en moet u voor hulp contact opnemen met de technische
ondersteuning. U mag een batterij niet gebruiken als deze een rood lampje op de
oplader produceert.
Bewaar de batterijen in de oplader, ook nadat ze volledig zijn opgeladen. Hierdoor
lopen de batterijen geen schade op
1.
Aan-uitschakelaar
2.
Netsnoer
Achteraanzicht batterijlader met de aan-uitschakelaar en de aansluiting voor het netsnoer
QSD-EUUM-100 EU(NL) Rev03.0 Optune Lua NSCLC Gebruikershandleiding
Page 32/59