19
Rijden en transport
19.4
Machine starten
Bij gelijkblijvende bediening van de rijhendel (1) in één richting en een gelijkblijvend
motortoerental, neemt de rijsnelheid in versnellingsstand I het langzaamst en in
versnellingsstand IV het snelst toe.
De schakelaar "versnellingsstand" (2) naar de gewenste versnellingsstand schakelen.
Æ Op het basisscherm van de terminal wordt de gekozen versnellingsstand (3) aangegeven.
19.4.2
Aanwijzingen voor het rijden van de machine
BX001-553
De rijwijze aanpassen aan het door de achtersturing veranderde rijgedrag van de machine.
Rekening houden met het verschillende rijgedrag van de machine in de versnellingsstanden
1 - 4.
Op het verschillende rijgedrag van de machine bij rijden op de weg en werken op het veld
reageren.
Bij een foutmelding op de terminal onmiddellijk stoppen en de fout verhelpen. Als dit niet
mogelijk is, een KRONE servicepartner informeren.
Uw rijstijl aanpassen aan de desbetreffende terrein- en bodemomstandigheden,
Pagina 377.
Noodstuurkrachten
De functie van de besturing blijft ook bij stilstand van de motor in stand. Er moet echter
aanzienlijk meer kracht worden toegepast.
342
Originele handleiding 150000943_06_nl
zie
BiG X 780