Foutcode
16.01:00
16.02:00
16.03:00
16.04:00
16.11:10
16.12:10
NLWW
Aanbeveling
De printer kan niet binnen de ingestelde tijdslimiet opwarmen.
1.
Schakel de printer uit en haal de stekkers van beide netsnoeren uit het stopcontact.
2.
Controleer of de netsnoeren niet zichtbaar zijn beschadigd.
3.
Controleer of de invoerspanning in het voorgeschreven spanningsbereik van de printer valt
(180–264 V AC).
4.
Als de spanning laag is, kan het zijn dat u de hardingstemperatuur moet verlagen.
5.
Steek de stekkers van beide netsnoeren in het stopcontact en zorg ervoor dat ze volledig in het
stopcontact zitten.
6.
Controleer of de omgevingstemperatuur binnen de printerspecificaties valt (15–35 °C).
7.
Controleer of de elektronische behuizingen aan de achterzijde van de printer goed zijn
geventileerd.
8.
Schakel de printer in.
De printer kan niet binnen de ingestelde tijdslimiet afkoelen.
1.
Controleer of tijdens het afdrukken alle ventilatoren werken en niet verstopt zijn.
2.
Schakel de printer uit.
3.
Controleer of de omgevingstemperatuur binnen de printerspecificaties valt (15–35 °C).
4.
Controleer of de elektronische behuizingen aan de achterzijde van de printer goed zijn
geventileerd.
5.
Schakel de printer in.
Te veel warmte in de printer.
1.
Controleer of de omgevingstemperatuur binnen de printerspecificaties valt (15–35 °C).
2.
Verminder de hardingstemperatuur en/of verhoog het aantal gangen.
3.
Controleer of de ventilatoren niet verstopt zijn.
Onvoldoende warmte in de printer. Controleer of de omgevingstemperatuur binnen de
printerspecificaties valt (15–35 °C).
Sensormeting hardingstemperatuur buiten bereik (temperatuursensor 1 is mislukt of niet verbonden).
1.
Schakel de printer uit.
2.
Controleer of de omgevingstemperatuur binnen de printerspecificaties valt (15–35 °C).
3.
Controleer of de elektronische behuizingen aan de achterzijde van de printer goed zijn
geventileerd.
4.
Schakel de printer in.
Sensormeting hardingstemperatuur buiten bereik (temperatuursensor 2 is mislukt of niet verbonden).
1.
Schakel de printer uit.
2.
Controleer of de omgevingstemperatuur binnen de printerspecificaties valt (15–35 °C).
3.
Controleer of de elektronische behuizingen aan de achterzijde van de printer goed zijn
geventileerd.
4.
Schakel de printer in.
Foutmeldingen op het voorpaneel 151