WAARSCHUWING
De motor moet lopen als u deze afstelling wilt
uitvoeren. Contact met bewegende onderdelen
of hete oppervlakken kan lichamelijk letsel
veroorzaken.
Houd kleding, gezicht, handen, voeten en andere
lichaamsdelen uit de buurt van de draaiende
onderdelen, de geluiddemper en andere hete
oppervlakken.
1. Krik het frame omhoog en plaats dit op stabiele
kriksteunen zodat de wielen vrij kunnen ronddraaien.
2. Schuif de stoel naar voren en ontgrendel deze.
Kantel daarna de stoel omhoog en voren.
3. Koppel de elektrische connector los van de
veiligheidsschakelaar van de stoel. Monteer tijdelijk
een verbindingsdraad op de polen van de stekker van
de kabelboom.
4. Start de motor, houd de gashendel halverwege tussen
Langzaam en Snel en zet de parkeerrem vrij.
Opmerking: De rijhendels moeten in
de vergrendelde neutraalstand staan als er
afstellingswerkzaamheden worden uitgevoerd.
5. U stelt de lengte van de pompstang aan een kant af
door de zeskantige as in de juiste richting te draaien,
totdat het corresponderende wiel stilstaat of iets
achteruit kruipt (Figuur 65).
1. Rechter pompstang
2. Linker pompstang
3. Kogelverbinding
4. Bout
6. Beweeg de rijhendel naar voren en naar achteren
en zet deze vervolgens in de neutraalstand. Het
wiel moet ophouden met draaien of iets achteruit
kruipen.
7. Zet de gashendel op Snel. Het wiel moet stil blijven
staan of iets achteruit kruipen. Indien nodig opnieuw
afstellen.
8. Herhaal stappen 5 tot en met 7 voor de andere kant.
9. Draai de contramoeren op de kogelverbindingen
vast (Figuur 63).
10. Zet de gashendel op Langzaam en zet de motor af.
11. Maak de verbindingsdraad los van de stekker
van de kabelboom en sluit de stekker aan op de
stoelschakelaar.
57
Figuur 65
5. Contramoer
6. Zeskantige as
7. Kogelverbinding