6
5
Fig. 4.3b verdeling van de zonnesysteemvloeistof bij een
lopende pomp
Als de zonne-energieregelaar de collectorpomp (5)
in schakelt, transporteert de pomp de zonnesysteem vloei-
stof uit de spiraalbuis (4) door de zonnesysteem retour-
leiding (6) in het collectorveld (1). Daar wordt de vloeistof
opgewarmd en door de zonnesysteem aanvoerleiding (2)
terug naar de boilereenheid geleid. Het vloeistofvolume in
de dunne zonnesysteem leidingen en in het collectorveld
is gering in vergelijking met het volume in de dikke
spiraalbuis in de boilereenheid. Daarom daalt het peil van
de zonnesysteemvloeistof bij een lopende collectorpomp
slechts beperkt. In het bovenste deel (3) van de spiraalbuis
verzamelt de uit de zonnesysteem leidingen en het
collectorveld verdrongen lucht zich. Bij het opwarmen van
het systeem zetten de zonnesysteem vloeistof en de lucht
zich een beetje uit. De druk van de in het zonne-energie-
systeem ingesloten lucht stijgt dan een beetje.
De ingesloten luchtbel in het systeem vervult hierbij de
taak van een expansievat. Deze druk is noodzakelijk en
mag in geen geval verlaagd worden. Daarom mag in het
zonnesysteem geen ontluchter ingebouwd worden.
Bij een lopende collectorpomp komt de zonnesysteem-
vloeistof in het bovenste deel van de spiraalbuis (3)
permanent met lucht in aanraking. Als na een bepaalde
tijd het temperatuursverschil tussen collectorvoeler en
onderste boilervoeler te gering is, schakelt de regeling de
pomp (5) uit. De zonnesysteemvloeistof loopt dan uit de
collector (1) via de retourleiding (6) en door de pomp (5)
terug in de zonne-energiewarmtewisselaar(4).
Uit het hier beschreven werkingsprincipe kan het volgende
opgemaakt worden:
- Omdat gedurende de winter bij stilstand van het zonne-
energiesysteem er zich alleen lucht in de collector en in
de zonne-energieleidingen bevindt, moeten antivorst
maatregelen alleen voor de opstellingsplaats van de
boilereenheid getroffen worden.
- De voorgeschreven installatie van het collectorveld als
ook van de zonne-energieleidingen en vooral de helling
van de leidingen vormen een basisvoorwaarde voor het
perfect functioneren van het zonne-energiesysteem.
- Het vloeistofvolume van het collectorveld als ook van de
1
zonne-energieleidingen moet precies op het zonne-
energiesysteem afgesteld zijn. Daarom mogen de
mini male en de maximale lengte van de zonne-energie-
leidingen niet overschreden worden, mogen er geen
zonne-energieleidingen met een afwijkende binnen-
diameter gebruikt worden en mogen de constructie van
2
en het aantal collectoren niet veranderd worden.
- De fysische eigenschappen van de zonnesysteemvloeistof
horen eveneens tot de basisvoorwaarden voor het storing-
vrij functioneren van het systeem. Daarom mag bij het
verversen van de vloeistof alleen de AWB-zonnesysteem-
vloeistof zonder toevoegingen bijgevuld worden.
3
4.4 Functies van de regelaar ExaControl Z1
Het zonne-energiesysteem HelioSet wordt door de
4
geïntegreerde, microprocessorgestuurde ExaControl Z1
geregeld. De standby temperatuur en de maximaal
temperatuur van de boiler zijn in te stellen op de regelaar.
De geïntegreerde regelaar is een compleet uitgerust
systeem voor de regeling van een collector en een boiler.
Voor de weergave van gegevens en het invoeren van alle
vereiste parameters beschikt hij over bedieningselementen
en een groot display.
4.4.1 Temperatuurverschilregeling
De zonne-energieregelaar werkt volgens het principe van
de temperatuurverschilregeling. De regelaar schakelt de
collectorpomp in als het temperatuurverschil (temperatuur
collector - temperatuur boiler) groter is dan het
inschakelverschil. De regelaar schakelt de collector pomp
uit als het temperatuurverschil (temperatuur collector -
temperatuur boiler) kleiner is dan het uitschakel verschil.
Het inschakel temperatuurverschil richt zich naar de in de
regelaar opgeslagen curves.
4.4.2 Naverwarmfunctie
Het naverwarmen dient om het via zonne-energie voor-
verwarmde boilerwater tot een hogere temperatuur op te
warmen, b.v. als er niet voldoende opbrengst uit zonne-
energie mogelijk is. Hierbij geschiedt het naverwarmen via
een nageschakelde warmwaterbereider, b.v. een combi cv-
ketel of een indirect gestookte boiler.
4.4.3 Pompblokkeerbeveiliging
Na 23 uur stilstand van de pomp loopt de pomp
gedurende ca. drie sec. aan om het vastlopen van de
pomp te verhinderen.
4.4.4 Vorstbeveiliging
Blijft de boiler gedurende langere tijd in een onverwarmde
ruimte buiten gebruik (wintervakantie e.d.), dan moet het
systeem volledig geleegd worden om schade door vorst te
vermijden. De stekker moet dan uit het stopcontact blijven.
7