5.3 Plaatsen zonnecollectorsensor
- Haal de plug (1) van de zijkant van de zonnecollector af
en steek de sensorkabel er doorheen.
- Steek de sensor volledig in de collectoropening (2) zoals
is afgebeeld en zet de plug lekvrij op de zonnecollector.
- Haal de sensorkabel tezamen met de bovenste zonne-
collectorleiding onder het dakdeel door.
- Plaats de sensorkabel op het isolatiemateriaal van de
zonnecollectorleiding om te voorkomen, dat deze
beschadigt door te hoge temperaturen.
LET OP!
Bij gebruik van twee collectoren moet de
sensor op de bovenste zonnecollector
geplaatst worden.
Fig. 5.3 plaatsing sensor
5.4 Sensorkabel aan zonnecollector aansluiten
- Verbind de sensorkabels van de zonnecollector aan de
kabels, die zijn geïntegreerd in de "zonnecollectorleiding 2
in 1" met gebruik van de zelfkrimpende kabelmantels (1).
- Gebruik een verfstripper (2) om de zelfkrimpende kabel-
mantels waterdicht te maken.
- Maakt de sensorkabel vast aan de bovenste zonnecollec-
torleiding met behulp van bevestigingsbeugels.
OPMERKING!
Sluit de elektriciteitskabels bij voorkeur niet
op het dak aan. Vocht veroorzaakt
kabelcorrosie en daardoor het slecht
functioneren van de zonnecollectorsensor.
Fig. 5.4 aansluiten sensorkabel
5.5 Leiding dakdoorvoer
Bij het systeem wordt een loden dakdoorvoer voor de
leidingen geleverd. Plaats deze altijd zo laag mogelijk t.o.v.
de collector. Gebruik altijd 1 dakdoorvoer om beide
leidingen (bovenste en onderste aansluiting) door het dak
heen te voeren.
- Verwijder ter hoogte van de onderzijde van de collector
een dakpan.
- Boor een gat door het houten dakbeschot om de
leidingen te kunnen doorvoeren.
- Voer de leidingen door de dakdoorvoer heen.
- Voer de leidingen door het gat naar binnen.
1
- Plaats de dakdoorvoer met de opening naar beneden op
2
het dak, klop hierbij het lood op de omliggende pannen
goed aan, zodat deze waterdicht aansluit.
- Voer indien nodig de leidingen zorgvuldig verder in.
Fig. 5.5 leiding dakdoorvoer
1
2
29