Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Inbedrijfstelling; Boiler Met Tapwater Vullen; Instellingen; Beluchten Van Het Zonnesysteem - AWB HelioSet 150 Installatievoorschrift

Verberg thumbnails Zie ook voor HelioSet 150:
Inhoudsopgave

Advertenties

8 INBEDRIJFSTELLING

De spiraalbuis van de zonneboiler bevat de noodzakelijke
hoeveelheid zonnesysteemvloeistof af fabriek voor de
juiste werking van het zonnesysteem.
Deze is kant en klaar afgevuld en behoeft geen verdere
toevoegingen.

8.1 Boiler met tapwater vullen

- Vul het tapwatercircuit vanaf de koudwateraanvoer en
ontlucht op het hoogst gelegen tappunt van het
tapwatercircuit van de installatie.
- Controleer de installatie en de boiler op waterdichtheid
- Controleer de werking en de instelling van alle
besturings- en controle-elementen voor het tapwater.

8.2 Instellingen

- Stel de circulatiepomp buiten bedrijf direct na de eerste
inbedrijfstelling van de installatie door op de regelaar de
bedrijfsmodus te selecteren (zie gebruiksinstructie).
- Voer de installatie-instellingen uit (zie volgende
hoofdstuk "Instellingen regeling").

8.3 Beluchten van het zonnesysteem

De luchtinhoud in de zonnecollector wordt tijdens de
montage van de warmte-installatie integraal verwarmd.
Dat betekent dat de volumemassa van de lucht van de
zonnecollector verandert.
Tijdens de eerste start van de warmte-installatie verlaat de
hete lucht de zonnecollector en stroomt in de (aan-
merkelijk koelere) spiraalbuis van de zonneboiler (waar de
lucht afkoelt). Dit veroorzaakt een lagere systeemdruk.
Gegeven het feit dat een lagere systeemdruk lawaai in de
pomp kan veroorzaken en dat de genoemde lagere druk in
het bijzonder de levensduur van de pomp beïnvloedt, is
het noodzakelijk om tijdens de eerste inwerkingstelling het
zonnecircuit te beluchten. Het tapwater in het onderste
deel van de boiler dient koud te zijn, dat wil zeggen dat de
sensortemperatuur TAC2 van de boiler lager dient te zijn
dan 30°C.
OPMERKING!
Na één keer te hebben ontlucht, is het niet
nodig om deze handeling weer te herhalen,
mits het warmtecircuit niet open is.
- Sluit een slang (3) (ca. 1,5 m. lengte) aan op de
bovenste vulaansluiting (1).
- Plaats het uiteinde van de slang (3) in een leegloopvat
(4), dat is berekend op de warmtevloeistof uit het
warmtecircuit. Houd de slang (3) in het leegloopvat (4),
zodat de lucht kan wegstromen.
- Dompel het uiteinde van de slang (3) niet in de
zonnesysteemvloeistof om u te beschermen tegen
eventuele hete, ontsnappende stoom of
zonnesysteemvloeistof.
GEVAAR!
Indien de ontluchting van het systeem niet
volgens deze beschrijving wordt uitgevoerd,
bestaan er risico's van verbranding die
veroorzaakt kunnen worden door de hitte
van de stoom of van de
zonnesysteemvloeistof.
2
1
2
3
4
Fig. 8.3 ontluchten van het zonnesysteem
- Druk gedurende 3 seconden gelijktijdig op de toetsen
MODE en
van de regelaar ExaControl Z1.
De circulatie pomp werkt vervolgens onafhankelijk van
de temperatuur in de testmodus.
Indien de zonnesysteemvloeistof in het peilglas (2), dat in
de richting van de zonnecollector stroomt, geen
luchtbellen bevat en indien de circulatiepomp (5) werkt,
betekent dit dat de warmtewisselaar en de circulatiepomp
geen lucht meer bevatten.
- Wacht 7 minuten en terwijl de circulatie pomp blijft
werken, opent u voorzichtig de kraan (1) van de
vulaansluiting. Het is mogelijk dat er, als gevolg van de
druk, een beetje zonnesysteemvloeistof uit de slang
stroomt. U kunt vervolgens horen dat de lucht wordt
opgenomen in het warmtecircuit. Na enkele seconden,
zuigt de installatie geen lucht meer aan. Het is aan te
raden om de vulklep gedurende enkele minuten
geopend te houden.
- Sluit vervolgens de kraan (1) van de vulaansluiting.
- Verwijder de slang van de bovenste vulaansluiting.
5
6
7
35

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Deze handleiding is ook geschikt voor:

B150Sr2.02

Inhoudsopgave