10. Alarmstatussen en foutmeldingen
Alarmen worden aangegeven door het knipperen
van de alarm-LED en een weergegeven code.
Diverse aanvullende acties worden uitgevoerd,
afhankelijk van het alarm.
Wanneer er verschillende alarmen aanwezig zijn,
wordt het meest recente alarm weergegeven. Voor-
gaande alarmen worden niet verwijderd door extra
alarmen.
Er worden geen alarmen gesignaleerd tijdens bedrijf
van het instrument in de menucode, SP. De nog aan-
wezige alarmen worden uitsluitend geëvalueerd
wanneer het betreffende menu wordt verlaten.
10.1 Alarmwaarde *01*/*02*
*01*: Onderschrijding van de ingestelde alarmwaarde.
Het alarm wordt weergegeven wanneer de huidige
waarde onder de ingestelde waarde ligt.
*02*: Overschrijding van de ingestelde alarmwaarde.
Het alarm wordt weergegeven wanneer de inge-
stelde waarde wordt overschreden.
Zie paragraaf 9.6.11 Instellen van alarmwaarde.
•
De alarm-LED knippert.
•
De weergegeven code knippert.
•
Het alarmrelais is geschakeld (zwevende uit-
gang).
Druk op [OK] om het alarm te bevestigen.
•
Het alarmrelais wordt gereset.
•
Het alarm wordt nog steeds aangegeven door het
knipperen van de alarm-LED en een weergege-
ven code.
Alle alarmacties worden gereset wanneer de fout
niet langer aanwezig is.
10.2 Watersensor *09* /
temperatuursensor *12*
*09*: Watersensor
Het alarm wordt getoond wanneer de watersensor
wordt weergegeven voor AQC-D1/-D11 en AQC-D3/
-D13 meetcellen, of wanneer de ingangsfrequentie
buiten het tolerantiebereik valt voor AQC-D2/-D12
meetcellen.
*12*: Temperatuursensor
®
(alleen met Conex
DIS-PR)
het alarm wordt weergegeven wanneer de tempera-
tuurmeting buiten het meetbereik valt.
•
De alarm-LED knippert.
•
De gecodeerde display uitgang knippert.
•
Het alarmrelais is geschakeld
(zwevende uitgang).
•
De regelaar is gestopt.
Druk op [OK] om het alarm te bevestigen.
•
Het alarmrelais wordt gereset.
•
Het alarm wordt nog steeds weergegeven door
een knipperende alarm-LED en de gecodeerde
display-uitgang. De regelaar blijft in de stop-
modus.
Alle alarmacties worden gereset wanneer de fout
niet langer aanwezig is.
22
10.3 Kalibratiefouten *13*/*14*/*10*/*11*
De volgende alarms kunnen uitsluitend tijdens kali-
bratie optreden. De kalibratiefouten worden als volgt
weergegeven:
•
De alarm-LED knippert.
•
De gecodeerde display uitgang knippert.
*13*: Hellingfout
Het alarm wordt weergegeven wanneer de waar-
schijnlijkheidscontrole van de pH-kalibratiedata
resulteert in een overschrijding/onderschrijding van
het hellingbereik van -50 tot -62 mV/pH.
*14*: Asymmetriefout (alleen bij Conex
Het alarm wordt weergegeven wanneer de waar-
schijnlijkheidscontrole van de pH-kalibratiedata
resulteert in een overschrijding/onderschrijding van
het nauwkeurigheidsbereik van -60 tot +60 mV.
*10*: Automatisch lezen time-out fout
®
(alleen bij Conex
DIS-PR)
Het alarm wordt weergegeven wanneer de combina-
tie-elektrode geen stabiel signaal bereikt binnen de
gedefinieerde periode (120 s).
*11*: pH-verschil (alleen bij Conex
Het alarm wordt weergegeven wanneer er sprake is
van een storing in de combinatie-elektrode of wan-
neer een verkeerde buffer is gebruikt (verschil in pH
of geselecteerde bufferoplossingen < 1,00 pH).
De respectievelijke alarmacties, samen met het
opheffen van de storingen, zijn omschreven in de
betreffende kalibratieparagrafen.
Zie paragraaf 9.6.5 Kalibratie voor vrij of actief
chloor, chloordioxide of ozon; Conex
Zie paragraaf 9.6.6 Kalibratie van de pH-waarde;
®
Conex
DIS-PR.
Zie paragraaf 9.6.7 Kalibratie van redoxwaarde;
®
Conex
DIS-PR.
®
DIS-PR)
®
DIS-PR)
®
DIS-D.