3 Gebruik
7 Starten
• Hoe de motor te starten en waar op gelet
moet worden, vóór, tijdens en onmid-
dellijk na het starten staat beschreven
op pag. 26 en verder.
Laat de motor ca. 10 minuten onbelast
proefdraaien bij stationair toerental.
Controleer de motor en alle aansluitin-
gen (brandstof, koelwater en uitlaat) op
dichtheid.
Stop de motor onmiddellijk indien deze
een vreemd geluid maakt, overmatig trilt
of er zwarte rook uit de uitlaat komt!
8 Ontluchten
Zodra de motor op bedrijfstemperatuur is
gekomen dient het koelsysteem te worden
ontlucht.
• Open de dop op de expansietank.
• Varieer het toerental tussen stationair
en 2000 omw/min.
• Vul koelvloeistof bij indien noodzake-
lijk.
• Sluit de dop op de expansietank.
• Controleer de koelvloeistoftempera-
tuur.
Eerste inbedrijfstelling
9 Proefvaart
Zorg dat de bedieningshendel(s) geacti-
veerd is (zijn), zie pag. 21.
Schakel de keerkoppeling of sterndrive in
en maak een proefvaart.
39