BEDIENINGSINSTRUCTIES
Algemeen
De schakelhendel moet in de PAR-
KEER-stand of in VRIJLOOP staan op-
dat de motor zou starten.
OPMERKING: Gemakkelijkheidshalve
is er een ophefmodus voorzien, waarin
u de motor in elke stand van de scha-
kelhendel kunt starten. Houd de rem-
hendel of het rempedaal ingedrukt ter-
wijl u op de motorstartknop drukt.
Om de motor te starten zet u de mo-
torstopschakelaar op RIJDEN, u steekt
de sleutel in het contactslot en scha-
kelt naar AAN en drukt vervolgens op
de motorstartknop.
Controle voor gebruik
WAARSCHUWING
De inspectie van uw voertuig voor
elke rit is erg belangrijk. Contro-
leer voor u vertrekt altijd of uw
voertuig correct rijdt en alle bedie-
ningselementen, veiligheidsvoor-
zieningen en mechanische onder-
delen goed werken. Als dit niet
gebeurt, loopt u risico op ernstige
of zelfs dodelijke verwondingen.
Alvorens dit voertuig te gebruiken
moet de bestuurder altijd het volgen-
de doen:
• Zet de parkeerrem aan en ga na of
ze goed werkt.
• Controleer de bandenspanning en
de toestand van de banden.
• Controleer wielen en lagers op slij-
tage en beschadigingen.
• Controleer of alle bedieningsele-
menten aanwezig zijn en goed wer-
ken.
• Ga na of het stuur vlot werkt.
______________________
90
• Geef meermaals gas om te contro-
leren of de gashendel vlot werkt.
Deze moet terugkeren naar de sta-
tionaire stand wanneer u hem los-
laat.
• Druk op de remhendel en het rem-
pedaal om na te gaan of de remmen
goed werken. De hendel en het pe-
daal moeten naar hun oorspronkelij-
ke stand terugkeren na het loslaten.
• Controleer of de schakelhendel
werkt en zet hem terug in de PAR-
KEER-stand.
• Controleer het brandstof-, olie- en
koelvloeistofpeil.
• Controleer de motor/transmissie en
aandrijftrein-componenten op olie-
lekkage.
• Verifieer of de brandstofklep volle-
dig openstaat (ON).
• Maak de koplampen en het achter-
licht schoon.
• Controleer of de deksels van het
servicecompartiment vooraan en
het bergvak achteraan goed zijn
vergrendeld.
• Zorg dat de zitting stevig vastzit.
• Respecteer de maximale belading
als u lasten vervoert. Zorg ervoor
dat de lading goed aan de rekken
wordt bevestigd.
• Als u een aanhangwagen of ande-
re uitrusting trekt, houd u dan aan
de capaciteit van de dissel en het
sleepvermogen. Zorg ervoor dat de
aanhangwagen correct aan de trek-
haak wordt bevestigd.
• Kijk en voel of er onderdelen los-
zitten terwijl de motor niet draait.
Controleer de bevestigingen.
• Kijk of er geen personen of hinder-
nissen op het traject zijn.