apparaten en hun activiteit in het netwerk. Rx- en Tx-fouten geven waarschijnlijk
problemen met het fysieke netwerk aan. Dit zijn problemen die kunnen worden
opgelost door een connector te vervangen/repareren, een backbone- of netwerkkabel in
te korten of het aantal netwerkknooppunten (apparaten) te verminderen.
Busstatus
Geeft aan of de bus van stroom wordt voorzien, niet per se of deze verbonden is met of
meerdere gegevensbronnen. Als echter wordt weergegeven dat de bus niet is
ingeschakeld ("Off"), maar de stroom wel is ingeschakeld en het aantal fouten blijft
oplopen, is er mogelijk iets mis met de stekker of het kabelnetwerk.
Rx overflows
De unit heeft te veel berichten voor de buffer ontvangen, waardoor deze niet door de
toepassing kunnen worden gelezen.
Rx overruns
De unit bevat te veel berichten voor de buffer, waardoor deze niet door de driver kunnen
worden gelezen.
Rx/Tx-fouten
Deze twee waarden worden hoger wanneer er foutmeldingen zijn en worden lager wanneer
berichten goed zijn ontvangen. Deze waarden zijn, in tegenstelling tot de overige waarden,
niet cumulatief. Bij een normale werking moeten deze op 0 staan. Waarden rond de 96 en
hoger wijzen op een uitermate storingsgevoelig netwerk. Als deze waarden voor een
bepaald apparaat te hoog worden, wordt dit apparaat automatisch ontkoppeld.
Fast packet-fouten
Cumulatieve optelling van fast packet-fouten. Dit kan bijvoorbeeld een gemist frame of een
frame uit sequentie zijn. NMEA 2000-PGN's bestaan uit maximaal 32 frames. Als er een frame
ontbreekt, wordt het volledige bericht genegeerd.
Ú Notitie:
Rx- en Tx-fouten geven vaak problemen met het fysieke netwerk aan. Dit zijn
problemen die kunnen worden opgelost door een connector te vervangen/repareren,
een backbone- of netwerkkabel in te korten of het aantal netwerkknooppunten
(apparaten) te verminderen.
Demping
Indien gegevens onjuist of te gevoelig zijn, kan demping worden toegepast om de
informatie stabieler te maken. Wanneer demping niet is ingeschakeld, worden de gegevens
in ruwe vorm gepresenteerd, zonder demping.
Kalibratie
U kunt een offset (positief of negatief) toepassen voor het corrigeren van
onnauwkeurigheden in de bootsnelheid, watertemperatuur, luchttemperatuur,
barometrische druk en diepte die afkomstig zijn van de NMEA 2000.
Ú Notitie:
Eventuele kalibraties die hier worden uitgevoerd, worden alleen lokaal op deze
unit toegepast. Deze offsets worden niet toegepast op andere apparaten in het netwerk.
Extern alarm instellen
In een alarmsituatie van de unit klinkt de zoemer alleen als de optie Sirene geactiveerd is
ingeschakeld. De instelling hiervan is ook bepalend voor de werking van het externe alarm.
Echosounder instellen
Configureer algemene instellingen in het dialoogvenster Echosounder-instellingen. Definieer
de Echosounder-bronnen in het dialoogvenster Installatie.
Software installeren
| NSS evo3 Installatiehandleiding
27