4 - INSTALLATIE
Naast het afvoeren van de massaflow na een noodbediening door
de gebruiker, moet de veiligheidsklep in staat zijn een massaflow
af te voeren die overeenkomt met de benodigde minimale
koudemiddelafvoercapaciteit Qmd (zie berekening veiligheidsklep
in hoofdstuk 10).
De warmtepomp mag alleen worden gebruikt binnen de
toegestane bedrijfsgrenswaarden (zie bijlage). De installateur/
operator moet waarborgen dat de bedrijfsgrenswaarden worden
aangehouden.
Houd bij het selecteren en dimensioneren van de leidingen de
nationale normen, voorschriften en richtlijnen aan. De meest
actuele engineerings-normen moeten worden aangehouden.
Wij adviseren een hydraulische scheiding van de warmtepomp
en het warmteverdeelnetwerk/warmteverbruikers. Deze scheiding
kan worden gerealiseerd met een afzonderlijk verwarmingscircuit
aangesloten op een open verdeler of een buffertank. Waarborg
aan de verwarmingszijde (condensor) een voldoende groot
buffervolume; tenminste 15 liter per kW verwarmingsvermogen.
Een kleinere buffertank kan alleen worden gebruikt in uitzonderlijke
gevallen en voor eigen risico van de gebruiker wanneer het
energieverbruik en het debiet door de warmtepomp-
warmtewisselaar permanent constant is..
Het bedrijfspunt (temperatuur, debiet) zoals aangegeven in
het systeemspecificatieblad moet worden aangehouden.
Altijd moeten het minimale en het maximale debiet door de
condensor worden aangehouden tijdens het bedrijf van de
warmtepomp zoals aangegeven op het machinespecificatieblad
(zie bijlage). Het debiet moet tussen de gespecificeerde minimale
en maximale waarden liggen.
De parameters zoals gespecificeerd in de systeemspecificatiebladen
(met name temperaturen, temperatuurspreidingen, debiet) moeten
worden aangehouden tijdens bedrijf van de warmtepomp.
G e w i j z i g d e s y s t e e m p a r a m e t e r s k u n n e n a n d e r e
warmtepompvermogens en/of temperaturen tot gevolg hebben.
Wanneer CARRIER niet tijdig is geïnformeerd over een specifiek
bedrijfspunt/specifieke temperatuurspreiding, wordt de
warmtepomp normaal gesproken gedimensioneerd met
temperatuurverschillen van 5 K tussen condensorinlaat en -uitlaat.
In dit geval moeten deze waarden worden aangehouden tijdens
het bedrijf van de warmtepomp.
Standaard heeft de warmtepomp flensaansluitingen.
Waarborg dat deze aansluitingen niet worden verwisseld. Voor de
positie van deze aansluitingen (inlaten en uitlaten), zie het
maatblad in de bijlage. De aansluitingen moeten zonder
mechanische spanning en met trillingsdempende fittingen worden
uitgevoerd.
Vermijd bij de installatie van het leidingwerk overdracht van
contactgeluid.
Houd bij het dimensioneren van de cv-pomp/bufferlaadpomp
rekening met het interne drukverschil van de warmtepompcondensor
(conform de bedrijfspuntspecificatie).
Verwarmingswater moet worden behandeld conform VDI 2035,
Ö-NORM 5195 of EN 14336. De grenswaarden zoals gespecificeerd
in tabel 1 moeten altijd worden aangehouden.
Zorg ervoor dat vuil of vreemde objecten niet de condensor kunnen
binnendringen. Wij adviseren met nadruk dat u een filter, vuilvanger
of tenminste een zeef, bovenstrooms van de condensorinlaat
installeert.
Zorg ervoor dat het filter goed toegankelijk is en regelmatig wordt
gereinigd. Een verstopt filter hindert de warmteoverdracht
aanmerkelijk en kan een uitschakeling door de hogedrukbeveiliging
tot gevolg hebben. Installeer kleppen en thermometers in de
aanvoer- en retourleidingen voor het continu bewaken van het
waterdebiet en de bedrijfsstatus van de warmtepomp. Installeer
op het laagste punt in het leidingwerk een afvoerleiding om het
s y s t e e m t e k u n n e n a f t a p p e n . D i m e n s i o n e e r h e t
verwarmingsleidingwerk conform de specificaties van de
warmtepomp.
De doorstroomsnelheid in de leidingen mag niet hoger worden
dan 1,0 m/s (geluid/drukverlies).
Houd voor wat betreft de temperatuurspreiding, rekening met de
benodigde koeling van de buffertank: ervan uitgaand dat de
verwarmingswaterbuffertank volledig is geladen tot de benodigde
temperatuur, moet dan de warmtepomp stoppen (via ON/OFF op
afstand) tot de buffertank weer voldoende is afgekoeld of het
systeem weer kan werken met de gedimensioneerde
temperatuurspreiding. Wanneer bijvoorbeeld de doeltemperatuur
85 °C is en de temperatuurspreiding tussen condensorinlaat en
condensoruitlaat is 10 K, mag de warmtepomp alleen draaien,
wanneer de temperatuur aan de condensorinlaat 75 °C of lager
is (zie ook hoofdstuk 6.2).
Voor de inbedrijfstelling van de warmtepomp moet worden
gewaarborgd, dat het condensorcircuit geen lucht of andere
gassen bevat en het verbruikssysteem de bedrijfsdruk heeft
bereikt.
LET OP! De waterkwaliteit moet regelmatig worden
gecontroleerd. Aanslag of zure afzettingen kunnen de conditie
en de werking van de warmtewisselaar nadelig beïnvloeden.
LET OP! Ontoelaatbare media en substanties die daarin
aanwezig kunnen zijn, kunnen componenten in het
hydraulisch circuit onherstelbaar beschadigen. Abrasieve
vaste stoffen (bijv. zand) vergroten de slijtage.
Overmatig hard water kan resulteren in afzettingen op de
binnenwand van de leidingen, waardoor de verwarmingsprestaties
nadelig worden beïnvloed.
De warmtewisselaar mag niet worden blootgesteld aan
dynamische of lokale belastingen. Overmatige dynamische druk
en waterslag kan de warmtewisselaar beschadigen.
Overschrijden van het maximaal toegestane debiet kan erosie en
schade aan de condensor veroorzaken.
Na het aftappen van het condensorwatercircuit, moeten de
condensorbuizen zorgvuldig worden gedroogd om corrosie te
voorkomen.
Pompcavitatie en gas in het hydraulisch circuit moet worden
voorkomen.
Gedurende langere stilstandtijden moet de warmtewisselaar
geheel worden gevuld of geheel worden afgetapt en gedroogd.
WAARSCHUWING! Open de warmtewisselaar nooit onder
druk. Risico voor brandwonden.
4.6 - Aansluiting bronenergie (WQA)
Het dimensioneren en installeren van het bronsysteem is de
verantwoordelijkheid van de installateur en moet worden
uitgevoerd conform de richtlijnen van CARRIER.
De installateur moet alle componenten die nodig zijn voor het
hydraulisch circuit dimensioneren en installeren (bijv.
overstortventiel, expansievat, ontluchtingsventiel, enz.).
WAARSCHUWING! De maximale drukgrenswaarde en de
m a x i m a a l
t o e g e s t a n e
warmtepompverdamper, zoals gespecificeerd in de
machinespecificaties (zie bijlage), mogen nooit worden
overschreden. Dit geldt altijd, onafhankelijk of de warmtepomp
in bedrijf is of niet en of het warmteoverdrachtmedium in de
verdamper wel of niet stroomt.
t e m p e r a t u u r
v a n
d e
9