6 - BEDRIJF
Bedienings- en storingsdisplay:
De warmtepomp is uitgerust met een geïntegreerd storingsdisplay.
De bedrijfscondities en de storingen worden gedetailleerd getoond
op het touchscreen van de warmtepomp.
Wanneer de oorzaak van de storing is weggenomen, kan het
systeem via een RESET weer worden geactiveerd.
Wanneer de bewakingsinrichtingen voor draaiveld, oliepeil,
olietemperatuur of wikkelingstemperatuur reageren, moet dit,
nadat de storing is opgelost, worden bevestigd met de
sleutelschakelaar op het front van de schakelkast.
Zie de beschrijving van de regelaar voor een gedetailleerde uitleg
van de bediening van de warmtepomp met het touchscreen in de
bijlage (hoofdstuk 10).
6.1 - Herstart
Voor het inschakelen van het systeem, moet de gebruiker/
klant het volgende controleren en (indien nodig) repareren
of corrigeren aan beide zijden van de warmtepomp:
Systeemdruk, werking van het expansievat, ontluchting, debiet
Controleer of alle afsluiters open zijn
Controleer de voedingsspanning
Controleer of de regelaar is ingesteld op de gewenste bedrijfsmodus
Bovendien voor brijn/water-warmtepompen:
Systeemdruk, vorstbeschermingsadditief
Bovendien voor water/water-warmtepompen:
Filter, waterkwaliteit
De warmtepomp wordt ingeschakeld met de hoofdschakelaar
(AAN/UIT) die zich op de voorzijde van de regelkast van de
warmtepomp bevindt. Na de voorverwarmingsperiode (zie
hoofdstuk 5) kan de warmtepomp worden gestart met de ON-toets
op het touchscreen.
Indien correct geïnstalleerd, werkt de warmtepomp volautomatisch
en zonder interactie met de gebruiker.
WAARSCHUWING! Tijdens bedrijf en tussentijdse stops, zijn
de oppervlakken van de warmtepomp heet. Gevaar voor
brandwonden bij contact met aansluitingen van de
warmtepomp!
6.2 - Regeling
Afhankelijk van de regelmodus, kan de warmtepomp automatisch
het verwachte of gewenste doel realiseren. Het kan ook de regeling
van de pompen aan de bron- en condensorzijde aansturen, zodat
deze ook automatisch werken.
Bij systemen waarbij de buffertanktemperaturen worden bewaakt
door de warmtepomp, moeten passende posities worden gekozen
voor de buffersensoren.
Het is vaak nodig of gewenst om de warmtepomp te regelen via
een extern gebouwbeheerssysteem (BMS).
In alle gevallen moet de warmtepomp tenminste gedurende 10
minuten werken en dan stilstaan gedurende tenminste 6 minuten!
14
6.2.1 - Temperatuurregeling (standaardwaarden):
Afhankelijk van de gekozen regelmodus, kan een gewenste
waarde voor de verdamper- of condersorinlaat- of -uitlaattemperatuur
worden gespecificeerd op de regelaar. Het volgende is mogelijk:
■ Vaste gewenste waarde (ingesteld door onze klantenservice
op administratorniveau tijdens de inbedrijfstelling)
■ Externe gewenste waarde met 0-10 V signaal via analoge
ingang
- Een gewenste waardebereik is toegekend aan het
gespecificeerde ingangssignaal (bijv.: 0 V = 75 °C; 10 V =
92 °C). Conform de gewenste waarde aan de ingang (±
hysterese), worden de compressor en, indien van toepassing,
de bron- en condensorpompen gestart door de interne
regeleenheid en weer uitgeschakeld wanneer de gewenste
waarde is bereikt.
- Het gewenste waardebereik kan het jaarlijkse behoefteprofiel
beslaan om ook aan een koelbehoefte te voldoen. In dat
geval is een tweede digitaal ingangssignaal nodig om de
bedrijfsmodus te definiëren (bijv. 0 = verwarmingsbedrijf, 1
= koelbedrijf).
- Afhankelijk van de parameterinstellingen, is 0-10 V in de
koelmodus dan afhankelijk van een gewenste waarde (aan
de verdamperzijde) van bijv. 10 – 18 °C, en in de
verwarmingsmodus (aan de condensorzijde) van bijv.: 80 –
92°C.
■ Externe gewenste waarde met 4-20 mA signaal via analoge
ingang (zie beschrijving hierboven)
■ Externe gewenste waarde via Modbus-interface
6.2.2 - Verbinden met een BMS:
Naast de gewenste waarde-ingang, biedt de regeleenheid de
volgende ingangen en uitgangen:
Ingangen:
■ Extern alarm (de warmtepomp stopt)
■ Omschakeling tussen verwarmen en koelen
■ Aan/uit op afstand
- Met deze ingang kan de warmtepomp worden ingeschakeld
of uitgeschakeld via een digitaal ingangssignaal. De
warmtepomp start alleen wanneer het inschakelsignaal actief
is en aan de bedrijfscondities is voldaan.
- Om pendelen van de warmtepomp te voorkomen, verdient
het aanbeveling om het inschakelsignaal van de warmtepomp
uit te schakelen zodra bedrijfscondities optreden
• die afwijken van de bedrijfspunten zoals vastgelegd in het
systeemspecificatieblad en/of
• die buiten de toegestane bedrijfsgrenswaarden liggen.
Het inschakelsignaal moet alleen weer worden geactiveerd,
wanneer de temperaturen het bedrijf van de warmtepomp
toestaan gedurende tenminste de minimale draaitijd.
- Zolang het inschakelsignaal aanwezig is en de warmtepomp
de circulatiepompen regelt (zie hieronder), zijn de
circulatiepompen actief om continu de juiste bedrijfscondities
(aanvoertemperatuur) te realiseren.