7
Functiepictogrammen
Figuur 7.1 De zeven functiepictogrammen (op onderkant van display)
De CM65 heeft zeven functiepictogrammen die langs de onderste rij van het
display in verschillende combinaties worden weergegeven, afhankelijk van de
gekozen functie. De zeven pictogrammen worden weergegeven in het ge-
deelte van deze handleiding waarin het display wordt beschreven en worden
hieronder toegelicht. U schakelt een functiepictogram in door er met de pijl-
toetsen naar links/rechts heen te gaan. Als u het pictogram hebt bereikt, be-
gint het te knipperen. Druk op OK om het in te schakelen. Er verschijnt een
kader rond het pictogram als indicatie dat het is ingeschakeld. Druk om het uit
te schakelen op Return. Het kader verdwijnt.
• Dataloggerbestand verzenden
1. Zodra een dataloggerbestand is gemaakt (zie hoofdstuk 9, Datalogger,
om een bestand te maken), opent u het menu Programming (druk op
OK) en gaat u naar de parameter FILE. Zie hoofdstuk 8, menu Pro-
gramming voor meer informatie.
2. Wanneer u bij de parameter FILE in het menu Programming op OK
drukt, wordt er een dataloggerlijst weergegeven. Doorloop de lijst en
druk op OK om het gewenste logbestand te selecteren.
3. Als de CM65 is gekoppeld aan een mobiel apparaat (zie hoofdstuk 6,
Bluetooth®-communicatie en FLIR Tools™), drukt u op het pictogram
Dataloggerbestand verzenden (zie het pictogram aan het begin van dit
hoofdstuk) om het logbestand naar het mobiele apparaat te verzenden.
• Dataloggerbestand verwijderen
1. Zie voor het maken van een dataloggerbestand hoofdstuk 9,
Datalogger.
2. Zodra een dataloggerbestand is gemaakt, drukt u op OK om het menu
Programming te openen en gaat u naar de parameter FILE. Druk bij de
parameter FILE op OK om deze te openen. Zie hoofdstuk 8, Menu Pro-
gramming, voor meer informatie.
3. Als u de parameter FILE in het menu Programming opent, wordt er een
dataloggerlijst weergegeven. Ga naar het gewenste logbestand en druk
op OK.
#NAS100017; r. AB/76074/76087; nl-NL
26