5
Werking meter
5.13 Continuïteitsmetingen
Voer geen continuïteitsmetingen uit voordat u de stroom naar het te testen apparaat hebt
afgesloten. Anders kan persoonlijk letsel optreden.
Figuur 5.6 Continuïteitsmetingen (zie de voorbeelden van OPEN draad en KORTGESLO-
TEN draad)
1. Zet de functieschakelaar in de stand Continuïteit
2. Indien nodig drukt u kort op de MODE-knop om de continuïteitsfunctie te
selecteren.
3. Steek de zwarte testkabel in de negatieve aansluiting (COM) en de rode
testkabel in de positieve aansluiting.
4. Plaats de meetpennen van de testkabels parallel aan het te testen
onderdeel.
5. Als de meting < 30 Ω is, hoort u een pieptoon. Als de meting > 480 Ω is,
hoort u geen pieptoon. Tussen 30 Ω en 480 Ω stopt de meter op een niet-
gespecificeerd punt met piepen.
6. De beschikbare functiepictogrammen in de continuïteitsmodus zijn Instel-
lingen en MIN/MAX/GEM. Zie hoofdstuk 7, Functiepictogrammen, voor
meer informatie.
#NAS100017; r. AB/76074/76087; nl-NL
WAARSCHUWING
.
19