4.2.2
Alarmuitgangen
(a) Door te navigeren naar Settings (Instellingen) Event ( Gebeurtenis) Alarm Output (Alarmuitgang) verschijnen de volgende drie
optieschermen:
Alarmuitgang 1 van 3 Afbeelding 34
(b) Alarmuitgang 1 van 3 Afbeelding 34, Alarmuitgang 2 van 3 Afbeelding 35 en Alarmuitgang 3 van 3 Afbeelding 36 hebben dezelfde indeling
met 3 kolommen die zijn bedoeld voor het activeren van: TRIGGER OUT1 (TRIGGERUITGANG 1); TRIGGER OUT2 (TRIGGERUITGANG
2) functie.
(c) Gebruikers kunnen bepalen of een Event (Gebeurtenis) (zoals het toepassen van een spanning op een van de 8 triggersensoren of door op
de Panic Button (Paniekknop) te drukken, enz.) een alarmuitgang TRIGGER OUT1 (TRIGGERUITGANG1) en/of TRIGGER OUT2
(TRIGGERUITGANG2) geven hoge spanning, +12V) activeert.
(d) Als de optie SNAP (MOMENTOPNAME) is ingeschakeld, worden er momentopnamen gemaakt. De selectie van camera's die kunnen
worden geactiveerd voor momentopnamen, wordt geconfigureerd in 4.2.8 Instellingen momentopnamen.
(e) Zie de volgende paragrafen: 4.2.3 t/m 4.2.7 en 7.1 t/m 7.1.1 voor de configuratie van de alarmen in Alarmuitgang 2 van 3 Afbeelding 35 en
Alarmuitgang 3 van 3 Afbeelding 36. Deze configuraties bepalen in welke omstandigheden de triggeruitgangen en de momentopnamen
geactiveerd zullen worden.
4.2.3
Snelheid
(a) Door te bladeren naar Settings (Instellingen) Event (Gebeurtenis) Speed, Instellingen GPS-snelheid Afbeelding 37 (Snelheid)
verschijnt:
Instellingen GPS-snelheid Afbeelding 37
(b) Met SPEED SOURCE (SNELHEIDSBRON) kan de gebruiker kiezen tussen een GPS-bron (Instellingen GPS-snelheid Afbeelding 37) of het
snelheidsmetersignaal van het voertuig (Instellingen voertuigsnelheid Afbeelding 38).
(c) Bij de meeste toepassingen is het GPS-signaal het makkelijkste om te gebruiken. Brigades MDR 400-serie wordt standaard met een GPS-
antenne geleverd.
(d) Het is raadzaam voor de snelheidsbron van het voertuig te kiezen wanneer er geen GPS-signaal is of als dit slecht is (bijvoorbeeld in mijnen
of grote stadscentra). Het snelheidsmetersignaal van het voertuig is echter een betrouwbaardere bron.
(e) Puls per seconde (p/s) duidt de p/s aan die de MDR ontvangt bij een ingestelde snelheidswaarde. De optie van de snelheidsmeter vereist
een gekozen snelheid die gekoppeld is aan een overeenkomende p/s.
(f) Als u een standaard Europese toerentalteller gebruikt, worden de aansluitingen op pin B8 als snelheidssignaal (4 pulsen per meter)
gebruikt. Voer bij Europese snelheidsbronnen de volgende waarden in: 57 P/S en 51 km/u of 32,0 mph.
(g) Bij niet-Europese snelheidsbronnen raadpleegt u het informatieblad van de fabrikant voor het snelheidssignaal van het voertuig.
(h) De optie SPEED UNIT (SNELHEIDSEENHEID) is standaard ingesteld op mijl per uur, maar kan worden gewijzigd in kilometer per uur
afhankelijk van het land waarin het voertuig wordt gebruikt.
(i) Met de optie CURRENT MILEAGE (HUIDIG AANTAL KILOMETERS) wordt het aantal afgelegde kilometers van het voertuig aangegeven
op het moment van installatie en vormt een extra optie voor aanvullende volginformatie. U configureert dit door MILEAGE (AANTAL
KILOMETERS in te stellen op Aan (On).
(j) Met CALIBRATE (KALIBREREN) slaat u CURRENT MILEAGE (HUIDIGE KILOMETERSTAND) op in het geheugen. Dit kan worden
gecontroleerd door te bladeren naar Information (Informatie) History (Historie) Total Mileage (Totaalkilometerstand).
(k) Met ALARM SETTINGS (ALARMINSTELLINGEN) kan de gebruiker alarmen laten afgaan bij een te lage snelheid, te hoge snelheid of
beide door het veld ENABLE (INSCHAKELEN) in te stellen op On (Aan) en in het vak THRESHOLD (DREMPELWAARDE) de grenzen in
te voeren. Als het veld ALARM is ingeschakeld (On), wordt een te lage of te hoge snelheid als een alarm vastgelegd dat kan worden
vergrendeld door het veld LOCK (VERGRENDELEN) in te stellen op Aan (On) (zie LOCKED FILE RETENTION (VERGRENDELDE
BESTANDEN BEHOUDEN) in paragraaf4.1.1 Opties).
Alarmuitgang 2 van 3 Afbeelding 35
Alarmuitgang 3 van 3 Afbeelding 36
Instellingen voertuigsnelheid Afbeelding 38
21