(c) NAME (NAAM) wordt gebruikt voor een naam van 8 tekens waaraan elk camerakanaal kan worden gekoppeld. De naam kan kleine letters
en hoofdletters bevatten. Zie 8 kanalen geactiveerd Afbeelding 28 voor een voorbeeld.
(d) Met de activering van AUDIO kunnen gebruikers de geluidsopnamen van afzonderlijke camerakanalen in/uitschakelen. Deze instelling
hangt af van het feit of de gebruikte camera's over microfoons beschikken.
(e) Met LIVE wordt aangegeven of een bepaald kanaal wel of niet moet worden weergegeven. Zo kan het beeld van een bepaalde camera niet
rechtstreeks worden weergegeven, maar opgenomen. Op die manier krijgen de andere camera's meer ruimte toegewezen. U ziet hierboven
twee voorbeelden waarbij 8 camera's zijn geactiveerd (8 kanalen geactiveerd Afbeelding 28) en waarbij bij 2 camerakanalen (CH2 en CH4)
de LIVE view is uitgeschakeld (Off) (6 kanalen geactiveerd Afbeelding 29).
Opmerking:
De weergave van de kanalen is veranderd om optimaal gebruik te maken van de ruimte (het camerabeeld van CH1 is
vergroot omdat deze de ruimte van de weggelaten CH2- en CH4-beeld heeft toegewezen gekregen).
(f) Met ENCODE (CODEREN) kunnen gebruikers kiezen tussen Constante bitsnelheid (CBR) en Variabele bitsnelheid (VBR). Het verschil is
minimaal omdat de variabele bitsnelheid niet efficiënt is. Deze vereist namelijk meer verwerkingsenergie en introduceert een aantal
zichtbare artefacten als gevolg van de hogere compressiewaarden.
(g) Met de functies AUTOSCAN (AUTOMATISCH SCANNEN) en AUTOSCAN DELAY (AUTOMATISCH SCANNEN VERTRAGEN) kunnen
gebruikers de weergave van de beelden van de verschillende camera's in de modus LIVE rouleren (d.w.z. de camera's die deze optie LIVE
hebben ingeschakeld (On). De roulatie begint vanaf een gesplitste weergave met alle camera's. Daarna wordt er om het X-aantal seconden
overgeschakeld naar elk afzonderlijk camerakanaal (waarbij X wordt opgegeven in het vak AUTOSCAN DELAY (AUTOMATISCH
SCANNEN VERTRAGEN)). Deze cyclus slaat de camera's over waarvan de optie LIVE op Off (Uit) staat.
(h) Met de optie LIVE AUDIO kunnen gebruikers het geluid dat bij elke camera hoort, horen, telkens wanneer deze handmatig wordt
geselecteerd (door de nummertoets op de afstandsbediening te selecteren) of gedurende de roulatie (zie Camera-instellingen Afbeelding
27).
Opmerking:
Er moet wel een Brigade-monitor met ingebouwde geluidsfunctie worden gebruikt.
4.1.4
Opname-instellingen
(a) Deze paragraaf beschrijft hoe u de geschikte afbeeldingskwaliteit selecteert voor afzonderlijke camerakanalen. Opname-instellingen
Afbeelding 30 toont het hoofdvenster dat wordt gevonden door bladeren naar Settings (Instellingen) Record (Opnemen) Record
Settings (Opname-instellingen). Het wordt weergegeven als een tabel met 4 (MDR-404xx-500) of 8 (MDR-408xx-1000) kanalen.
(b) Met RES kunnen gebruikers de resolutie voor elk kanaal kiezen. Bij de MDR-404XX-500
kan de maximale resolutie worden bereikt voor alle 4 kanalen met een maximale
framesnelheid (d.w.z. D1 bij 25 fps (PAL) of D1 bij 30 fps (NTSC) waarbij D1 704x480 is
voor PAL en 704x576 voor NTSC).
(c) Bij de MDR-408XX-1000 moet de framesnelheid worden verlaagd tot 12 fps (PAL) en 15 fps
(NTSC) voor een D1-resolutie indien gebruikt bij meer dan 4 kanalen tegelijkertijd.
(d) Met de opties HD1 en CIF bespaart u opslagruimte waarbij HD1 704x240 is voor PAL en
704x288 voor NTSC. en waarbij CIF 354x240 is voor PAL en 354x288 voor NTSC. Zowel
HD1 als CIF zijn beschikbaar met 25 fps (PAL) en 30 fps (NTSC) voor het maximumaantal
kanalen.
(e) Met FR kunnen gebruikers verschillende framesnelheden voor verschillende kanalen
kiezen, afhankelijk van de RES-instelling (Opname-instellingen Afbeelding 30).
(f) Voor de opnamen Normal (Normaal) en Alarm worden QUALITY (KWALITEIT))-niveaus
gebruikt. Hierbij staat niveau 1 voor de beste kwaliteit en niveau 8 voor de slechtste.
Brigade raadt aan om voor alarmen een hogere kwaliteit te gebruiken om meer detail te
kunnen weergeven.
Opmerking: Zie bijlage 13.1 Tabel voor videokwaliteit voor meer informatie.
4.1.5
Sub-stream-instellingen
(a) In deze paragraaf wordt de sub-streamconfiguratie besproken. Hiermee zijn verschillende kwaliteitsniveaus mogelijk van dubbele
(gelijktijdige) opnamen op de SD-kaart.
(b) Deze instellingen regelen ook het kwaliteitsniveau voor live-video via mobiel netwerkverbinding of WiFi-verbinding (afhankelijk van model).
Bij het gebruik van 3G of WiFi, alle sub-streamkanalen activeren. Het deactiveren hiervan deactiveert ook de verzending van dit kanaal naar
de server.
(c) De optie voor dubbele opnamen wordt gebruikt voor herstelwerkzaamheden indien de HDD-opnamen niet toegankelijk zijn. Dit komt
doordat SD-kaarten kleinere opslagruimten hebben in vergelijking met HDD's.
(d) Sub-Stream-instellingen Afbeelding 31 toont het hoofdvenster dat wordt gevonden door bladeren naar Settings (Instellingen) Record
(Opnemen) Sub-stream.
(e) Met de optie ENABLE (INSCHAKELEN) kunnen gebruikers kiezen welke kanalen er op de
SD-kaart opgenomen moeten worden.
(f) RES is standaard ingesteld op CIF. De framesnelheid kan verschillende waarden hebben
afhankelijk van het aantal actieve kanalen. Zie Bijlagen 13.1 Tabel voor videokwaliteit voor
meer details.
(g) De BANDWIDTH (BANDBREEDTE) kan worden ingesteld tussen 20 kbps en 4096 kbps.
Deze bepaalt de totale grootte van de opname voor alle actieve camera's. Zie Bijlagen 13.1
Tabel voor videokwaliteit voor meer details.
(h) Bij een volledige bandbreedte van bijvoorbeeld 4096 kbps voor het opnemen van 8 kanalen
met de CIF-resolutie en 16 fps, is de totale grootte van een opname van een uur ongeveer
1,8 GB. De standaardinstelling van 500 kbps is gekozen als compromis tussen kwaliteit en
ruimte. Hiermee kunnen er 1 uur 8 kanalen worden opgenomen met de CIF-resolutie, 5 fps
en kwaliteitsniveau 6, wat ongeveer 220 MB in beslag neemt.
(i) De SUB MODE (SUBMODUS) kan worden ingesteld op adaptive (aanpasbaar) of
fixed(vast ). Het is raadzaam de instelling aanpasbaar te kiezen. Deze verandert de
bitsnelheid om het vereiste geheugen te optimaliseren.
(j) De functie NET TRANS-POLICY (NET TRANS BELEID) wordt standaard ingesteld op
Opname-instellingen Afbeelding 30
Sub-Stream-instellingen Afbeelding 31
19