Inbouw- en bedieningsvoorschriften • Wilo-SiBoost 2.0 Smart 1, Wilo-SiBoost Smart 1, Wilo-Comfort-Vario COR-1...-GE, Wilo-Comfort-Va-
rio COR/T-1...-GE • Ed.04/2023-08
Naast de in de inbouw- en bedieningsvoorschriften van de pomp nader omschreven be-
drijfssituaties "Toerentalregeling"; "Druk constant: p-c"; "Verschildruk constant Δp-c";
"PID-regeling" en "Verschildruk variabel Δp-v" kan een hieronder nader omschreven rege-
lingsmodus "Druk variabel p-v" (hierna p-v-regeling genoemd) via de bedieningsinterface
van de frequentieomvormer in het menu worden ingesteld (zie Navigatie in het pompmenu
[" 42]).
In de bedrijfssituatie "p-v-regeling" verandert de frequentieomvormer de pompdruk lineair
aan de hand van het debiet dat door de installatie moet worden getransporteerd (rechter
diagram). Voor deze bedrijfssituatie moet per toepassing aan de zuig- en perszijde telkens
een druksensor worden ingezet. Aan de perszijde van de pomp wordt een relatievedruk-
sensor gebruikt en aan de zuigzijde van de pomp kan zowel een relatievedruk-sensor (stan-
daard af fabriek) als een absolutedruk-sensor worden gebruikt.
De relatievedruk-sensor die af fabriek het meest wordt gebruikt, met een meetbereik van
-1 bar tot 9 bar, wordt in het menu 5.4.0.0 "IN2" afgebeeld als absolutedruk-sensor
[5.4.4.0 = ABS] van 0 tot 10 bar [5.4.3.0 = 10 bar]. (Precisie van de sensoren ≤ 1 % en ge-
bruik tussen 30 % en 100 % van het meetbereik). Een relatievedruk-sensor meet de druk in
verhouding tot de atmosferische druk (linker diagram). Een absolutedruk-sensor meet de
druk in verhouding tot de nuldruk in een vacuüm.
•
De waarde voor (Pset) wordt handmatig ingevoerd via menupunt 1.0.0.0.
•
De waarde voor (Qset) wordt handmatig ingevoerd via menupunt 2.3.3.0.
•
De waarde voor het nuldebiet (Pset(Q=0)) wordt handmatig ingevoerd via menupunt
2.3.4.0.
In de bedrijfssituatie p-v herkent de regeling een nuldebiet, waardoor de pomp wordt uit-
geschakeld.
Aanbeveling voor de inbedrijfname:
•
De gewenste druk op het gewenste punt van het debiet (Pset) instellen op 60 tot 80 %
van de maximumdruk van de pomp.
•
Het debiet (Qset) instellen op het nominale debiet van de pomp.
•
De gewenste druk bij een nuldebiet (Pset(Q=0)) op 90 % van Pset instellen.
Droogloopbeveiliging
1
Druk aan de zuigzijde
Voor deze bedrijfssituatie doet de druksensor aan de toevoerzijde dienst als droogloopbevei-
liging en schakelt deze de pomp uit wanneer de ingestelde uitschakelingsdruk (Ps) wordt on-
derschreden. Als de toevoerdruk boven de ingestelde herinschakelingsdruk (Pr) stijgt, wordt
de pomp gestart. De op de toevoerzijde gemeten uitschakelingsdruk (Ps) wordt af fabriek in-
gesteld op 1 bar en de herinschakelingsdruk (Pr) wordt af fabriek op 1,3 bar ingesteld (rela-
tieve druk).
•
Stel Ps in op de laagst mogelijk waarde (-1,0 bar relatieve druk) om deze functie te deac-
tiveren.
Om te voorkomen dat de pomp te vaak wordt uitgeschakeld en heringeschakeld, wordt aan-
bevolen om een afwijking van 0,3 bar tussen de uitschakelingsdruk (Ps) en de herinschake-
lingsdruk (Pr) in te stellen.
LET OP
Af fabriek zijn standaard relatievedruk-sensors geïnstalleerd, d.w.z. dat al-
le drukwaardes in verhouding tot de atmosferische druk worden gemeten.
Bij aansluiting van de installatie op een breektank, d.w.z. een indirecte aansluiting (Fig. 6b),
kan het wenselijk zijn om de waarde voor de uitschakelingsdruk (Ps) op -0,6 bar en de herin-
nl
41