ADAPTIVE CRUISE CONTROL
a
3
2
b
4
Overschrijden van de ingestelde
snelheid
U kunt de snelheid van de auto altijd verho-
gen door het gaspedaal in te drukken.
Als u deze snelheid overschrijdt, worden de
ingestelde snelheid en de volgstrepen rood
weergegeven en knippert de ingestelde
snelheid op het instrumentenpaneel. Het
systeem voor afstandbewaking is dan niet
langer actief.
Laat daarna het gaspedaal los: er wordt au-
tomatisch teruggekeerd naar de ingestelde
snelheid en de afstand, behalve wanneer de
functie wordt opgeschort.
2.74
(4/7)
Onderbreken van de functie
De functie wordt opgeschort wanneer:
– u op de schakelaar 4 (O) drukt;
– u het rempedaal indrukt;
– u het koppelingspedaal indrukt;
– u de versnellingshendel bedient;
– de rijsnelheid van de auto minder dan
40 km/u of meer dan 160 km/u bedraagt;
– het motortoerental te hoog of te laag is;
– bepaalde hulp- en correctiesystemen tij-
dens het rijden worden ingeschakeld
(ABS, ESC...).
In de laatste drie gevallen verschijnt de
boodschap "Adaptieve regel. Adaptieve
regel." op het instrumentenpaneel wanneer
de functie wordt opgeschort.
De opschorting wordt bevestigd doordat de
ingestelde snelheid grijs wordt weergege-
ven en het bericht "Adaptieve regelaar" ver-
schijnt.
Opnieuw inschakelen van de gekozen
snelheid
Als een snelheid in het geheugen is opge-
slagen, kan deze worden opgeroepen als
de omstandigheden dat toelaten (verkeers-
drukte, staat van het wegdek, weersomstan-
digheden enz.). Druk op de schakelaar 3 (R)
als de rijsnelheid van de auto hoger is dan
ongeveer 50 km/u.
Bij het oproepen van de in het geheugen
opgeslagen snelheid wordt het inschakelen
van de regelaar bevestigd door het groen
oplichten van de ingestelde snelheid en het
bericht "Adaptieve regelaar".
Als de regelaar stand-by is, komt de rege-
laarfunctie weer in werking door een druk
op de schakelaar 2, zijde a (+), ongeacht de
snelheid die in het geheugen is opgeslagen:
de actuele snelheid van de auto wordt ge-
bruikt.