BANDENSPANNING-CONTROLESYSTEEM
Corrigeren van de
bandenspanning
De bandenspanning moet koud worden
gecorrigeerd (raadpleeg de sticker op de
zijkant van het bestuurdersportier). Indien
u de bandenspanning niet bij koude banden
kunt controleren, moet u de opgegeven
waarden met 0,2 tot 0,3 bar (3 PSI) verho-
gen.
Verlaag nooit de spanning van een
warme band.
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden.
Deze functie neemt niet de taak
van de bestuurder over. De be-
stuurder moet altijd opletten en blijft ver-
antwoordelijk. Controleer de banden-
spanning, inclusief het reservewiel, één
keer per maand.
2.38
(4/5)
Vervangen van wielen/banden
Voor dit systeem zijn specifieke uitrustingen
nodig (wielen, wieldoppen, enz.). Raadpleeg
de paragraaf "Banden" in hoofdstuk 5.
Raadpleeg een merkdealer voor het vervan-
gen van de banden en om de geschikte ac-
cessoires voor het systeem te kennen die
beschikbaar zijn: het gebruik van enig ander
accessoire kan de goede werking van het
systeem belemmeren of een wielsensor be-
schadigen.
Reservewiel
Het reservewiel, als uw auto daarmee is uit-
gerust, heeft geen drukzender.
Verwisselen van een wiel
het kan enkele minuten duren
voordat het systeem de juiste
posities van de wielen en de
bandenspanningen heeft verwerkt, con-
troleer daarom de bandenspanning na
elke ingreep.
1
Spuitbussen voor
bandenreparatie en pompset
Vanwege de specifieke eigenschappen
van de ventielen, mag u alleen uitrustin-
gen gebruiken die door de merkdealer
goedgekeurd zijn. Raadpleeg de paragraaf
"Pompset voor de banden" in hoofdstuk 5.
Bandenspanningsstoringen
De tabel op de volgende pagina vermeldt de
waarschuwingsberichten die op het instru-
mentenpaneel 1 verschijnen wanneer het
systeem een bandenspanningsstoring de-
tecteert.