1.
De feeder-/invoersensor herpositioneren. Draai de vergrendelknop los en verschuif
de sensoreenheid, zodat deze op lijn komt te liggen met de locatie waar het
printmateriaal wordt ingevoerd in de afdrukengine. De aanwijzer [E] op de
sensoreenheid geeft de locatie van de sensorstraal aan.
4
92
Positioneer de sensoreenheid juist om te voorkomen dat
gaten/onderbrekingen in printmateriaal en/of
oppervlaktegebieden detectieproblemen veroorzaken.
Bijvoorbeeld: wanneer u vensterenveloppen invoert, moet u
proberen de invoersensor voor printmateriaal zodanig te
positioneren dat het venster niet onder de sensorstralen wordt
geleid. Externe lichtbronnen kunnen een probleem veroorzaken
bij het detecteren van printmateriaal. U kunt vaststellen of een
probleem wordt veroorzaakt door externe lichtbronnen door het
gebied boven de feeder-/invoersensor af te dekken om extern
licht te blokkeren, zodat het de reflector niet kan raken.
Als deze sensoreenheid niet juist is gepositioneerd
(printmateriaal wordt niet onder de sensorstralen geleid) zal de
printer waarschijnlijk één enkel stuk invoeren. Vervolgens zal
de printer stoppen, met printmateriaal in het gebied van de
afdrukengine, en 'Paperpath_Feed_Timeout' weergeven. Als
dit probleem zich voordoet, moet u: tikken op 'Menu' en 'Setup'
(Instellen) selecteren. In het menu 'Setup' (Instellen) de optie
'Run Path' (Pad starten) selecteren. Hierdoor zou al het
printmateriaal uit het gedeelte voor papiertransport moeten
worden verwijderd. Zodra het printmateriaal uit dit gebied is
verwijderd, tikt u op 'Stop Path' (Pad stoppen). Herpositioneer
de feeder-/invoereenheid, zodat deze op lijn ligt met de locatie
waar printmateriaal onder de sensoren wordt ingevoerd. Tik
vervolgens op 'Menu' en selecteer 'Job'. Tik op 'Resume'
(Hervatten) in het menu 'Job' om verder te gaan met de job.