3.5
Gebruiksomstandigheden
De bediening moet onder de volgende omstandigheden plaatsvinden:
• Bij een temperatuur tussen +15 °C en +35 °C.
• Bij een relatieve luchtvochtigheid tussen 20% en 80%, zonder condensatie.
• Bij een atmosferische druk tussen 70 kPa en 105 kPa.
• De printer en de afdrukengine dienen te worden beschermd tegen overmatig
omgevingsvuil en -stof.
• De printer moet op een stevig/vlak oppervlak worden geplaatst.
Blootstellingen aan omstandigheden die niet zijn toegestaan, kan leiden tot schade
die uitwendig niet zichtbaar is. Laat de printer, printkop en inkttanks zich aanpassen
aan de omgevingstemperatuur voordat u de printer gaat gebruiken.
3
23