Een handleiding voor functies voor verschillende
onderwerpen
Deze paragraaf beschrijft de functies die onder verschillende lichtomstandigheden voor
de diverse onderwerpen geschikt zijn.
Landschapsfoto's nemen
Deze paragaaf beschrijft het maken van buitenopnamen van bossen, meren en stranden
overdag.
De stand Fotograferen veranderen
De juiste manier van fotograferen is afhankelijk van wat u wilt
vastleggen, bijvoorbeeld de stilte van een stilstaande scène
of de dynamiek van een bewegende scène.
• Om de diepte van een bos vast te leggen, stelt u op een
groter deel van het beeld scherp. Gebruik de stand A
(diafragmavoorkeuze) en sluit het diafragma zo ver
mogelijk (d.w.z. verhoog de diafragmawaarde).
• Om het moment vast te leggen (te "bevriezen") waarop
golven tegen de rotsen slaan, gebruikt u de stand S
(sluitertijdvoorkeuze) en kiest u een snelle sluitertijd.
Om een ruisende waterval of een stromende rivier vast te leggen, fotografeert u met een
lange sluitertijd.
Belichtingscorrectie kan zelfs bij verschillende standen voor het fotograferen worden gebruikt.
Controleer het beeld dat u hebt gefotografeerd en gebruik + of - om de belichtingstijd bij te
stellen om betere resultaten te behalen.
De witbalans aanpassen
De kleur van water op foto's ziet er anders uit afhankelijk van
of het een meer is dat dichtbij staande bomen reflecteert
of een zeekust die omgeven is door een koraalrif. Om het
subtiele kleurverschil vast te leggen, kunt u de instelling
van de witbalans veranderen. Verander de instellingen voor
verschillende situaties, bijvoorbeeld stand [55300 K] voor
zonnige dagen en stand [27500 K] voor buitenopnamen
in de schaduw op een zonnige dag.
Metingsmethode veranderen
Afhankelijk van de diepte van het water en de stand van de zon,
kan de helderheid van het water grote verschillen vertonen in
de diverse delen van dezelfde compositie. Ook de helderheid
van bossen is verschillend, afhankelijk van hoe de bomen elkaar
overlappen. Als u weet in welke bereiken u de correctie moet
benadrukken in de compositie van het beeld, dan kunt
u de metingsmethode veranderen. In de stand [e] (digitale
ESP-meting) meet de camera automatisch de helderheid binnen
de compositie en bepaalt de belichting. Om de belichting af te
stemmen op een bepaald gebied binnen de compositie, kiest
u de stand [J] (lichtmeting met nadruk op het centrum) of de
stand [n] (spotmeting), u richt het lichtmeetveld op dat gebied
binnen de compositie en u meet dan de belichting.
2
33
NL