6.
Toestellen met op- en neerwaartse stroom.
Steek het afgesneden deel van de lucht-/ afvoerpijpen ver-
bindingsstuk in de reservelocatie lucht/ afvoer. Bevestig de
lucht-/ afvoerpijp en -verbindingsstuk aan de inductielucht-
trekventilator met behulp van het rubberverbindingsstuk en
wormwielslangklemmen uit de afvoerpakkettas. Bevestig het
verbindingsstuk aan de behuizing met behulp van de schroe-
ven die bij stap 1 werden verwijderd of met geleverde 9,53
mm (3/8") #8 zelfborende schroeven.
D
E RUBBERELLEBOOG IS NIET ONTWORPEN OM GEWICHT TE DRAGEN WANNEER DE RUB
BERELLEBOOG AAN DE BUITENKANT VAN DE GASVERWARMINGS
,
BEVESTIGD
DIENT HET MEEGELEVERDE LUCHT
,
TE WORDEN ONDERSTEUND
OMDAT SCHADE LEKKAGE TOT GEVOLG KAN HEBBEN DIE LICHA
MELIJK LETSEL OF OVERLIJDEN VEROORZAAKT DOOR BLOOTSTELLING AAN ROOKGASSEN
.
WAARONDER KOOLMONOXIDE
7.
Installaties met op- en neerwaartse stroom.
Monteer bij rechtopstaande apparaten de rubberelleboog
aan de buitenkant van het lucht-/afvoerverbindingsstuk
met behulp van de wormwielslangklem. Bevestig meege-
leverde lucht-/ afvoerleidingwerk aan de rubberelleboog
met behulp van de wormwielslangklem. OPMERKING: Het
gebruik van de reservelocatie lucht-/ afvoer voor rech-
topstaande apparatuur vereist dat er een stankafsluiter
wordt geïnstalleerd aan dezelfde zijde van het apparaat
als de afvoerpijp.
8.
Toestellen met op- en neerwaartse stroom.
Bevestig bij horizontale apparatuur de meegeleverde lucht-/
afvoerpijp aan de buitenkant, rechtstreeks aan het lucht-/
afvoerverbindingsstuk met behulp van een pvc- of ABS-ver-
bindingsstuk of -elleboog.
3
1
VERWIJDER
VERWIJDER
PIJP
4 SCHROEVEN
5
VERWIJDER
EN HERPLAATS
2
RUBBERELLEBOOG LOS-
MAKEN VAN IND-VENTILATOR
EN LUCHT-/ AFVOER PIJP
OPWAARTSE STROMING
1.
3
VERWIJDER 4
VERWIJDER PIJP
SCHROEVEN
1
VERWIJDER 3
SCHROEVEN
5
VERWIJDER EN
HERPLAATS
2
RUBBERELLEBOOG
LOSMAKEN VAN IND-
VENTILATOR EN LUCHT-/
AFVOER PIJP
NEERWAARTSE STROOM
Reserve lucht-/ afvoerlocatie
14
WAARSCHUWING
-
KETELBEHUIZING WORDT
-/
AFVOERLEIDINGWERK UITERST ZORGVULDIG
6
BEVESTIGEN AAN IND-VENTILATOR MET
6
RUBBERVERBINDINGSSTUK EN SLANG
KLEMMEN
BEVESTIGEN AAN
BEHUIZING MET S
CHROEVEN
OPWAARTSE STROMING/
HORIZONTAAL
5
INSTALLEER EXTRA DOP VAN
AFVOER PAKKET DOP
7
BEVESTIG MONTEER
RUBBER ELLEBOOG
6
BEVESTIGEN AAN
IND-VENTILATOR MET
RUBBERVERBINDINGSSTUK
EN SLANG KLEMMEN
NEERWAARTSE STROOM
(RECHTOPSTAAND IDEM)
www.goodmanmfg.com
I
NDIRECT ONTLUCHTINGSLEIDINGWERK
Voor een installatie met indirecte ontluchting is slechts één
lucht-/ afvoerpijp nodig. De luchtpijp mag horizontaal lopen
met een doorgang door de zijkant van het gebouw of verti-
kaal lopen met een doorgang door het dak van het gebouw.
De leiding kan ook door een bestaand, niet gebruikt rookka-
naal lopen; deze dient echter minimaal 305 mm (12 in) uit te
steken boven de top van het rookkanaal. De ruimte tussen de
luchtpijp en het rookkanaal dient te zijn gesloten met een
weer- en corrosiebestendige slab. Voor meer details over
de verbinding van de lucht-/ afvoerpijp aan de gasverwar-
mingsketel, raadpleeg paragraaf IX, Lucht-/ afvoerpijp en
-
verbrandingsluchtpijp - Normale verbindingen gasverwar-
mingsketel of reserveverbindingen gasverwarmingsketel.
-
Raadpleeg voor meer bijzonderheden over aansluitconstruc-
,
ties. Leidingwerk voor indirecte ontluchting (enkele pijp) -
Lucht-/ afvoerpijpaansluitingen.
Hoewel installaties met indirecte ontluchting geen verbran-
dingsluchtaanvoerpijp nodig hebben, dient er minimaal één
90°-elleboog te worden bevestigd aan de verbrandingslucht-
aanvoer van de gasverwarmingsketel, als: een rechtopstaan-
de installatie gebruik maakt van de standaardaanvoerlocatie.
Deze elleboog beschermt tegen onopzettelijke luchtaanvoer-
blokkering.
L
ENGTE EN DIAMETER VAN LUCHT
Raadpleeg de volgende tabel voor de juiste lengte, ellebo-
gen en pijpdiameter voor de assemblage van het lucht-/
afvoerleidingwerk van een installatie met indirecte ontluch-
ting. Naast de lucht-/ afvoerpijp dient één enkele 90°-elle-
boog te worden bevestigd aan de verbrandingsluchtaanvoer
om onopzettelijke blokkering te voorkomen. Het T-stuk dat
wordt gebruikt in de lucht-/ afvoeraansluiting dient te wor-
den toegevoegd bij het bepalen van het aantal ellebogen in
het leidingwerksysteem.
1.
Er dient één 90°-elleboog te worden bevestigd aan de ver-
brandingsluchtaanvoerverbinding.
2.
Minimum vereiste voor elke luchtpijp is een lengte van 1,5 m
(5 vt) en één elleboog/ T-stuk.
3.
T-stukken en/ of ellebogen die worden gebruikt in de lucht-/
afvoeraansluiting dienen te worden toegevoegd bij het bepa-
len van het aantal ellebogen in het leidingwerksysteem.
4.
Een pijp van 76 mm (3 in) mag worden gebruikt in plaats van
een pijp met een diameter van 51 mm (2 in).
5.
Vergrootte tussenruimte-opstelling met gebruik van (2) 45°.
Ellebogen met een lange draai worden beschouwd als het
equivalent van één 90°-elleboog.
L
-/
UCHT
AFVOERPIJPAANSLUITINGEN
Indirect ontluchting (enkele pijp)
Maximaal toegestane lengte van lucht-/ afvoerpijp m (vt)
Pijp
Modellen
(4)
Grootte
(kJ_ton)
mm (in)
2
040_3
2 (51)
68 (21)
65 (20)
060_3
2 (51)
68 (21)
65 (20)
2 (51)
16 (5)
13 (4)
080_4
3 (76)
68 (21)
65 (20)
100_5
3 (76)
68 (21)
65 (20)
(
)
ENKELE PIJP
-/
AFVOERPIJPEN
(1) (2)
(3) (5)
Aantal ellebogen
3
4
5
6
7
62 (19)
59 (18)
56 (17)
53 (16)
62 (19)
59 (18)
56 (17)
53 (16)
Niet aanbevolen
10 (3)
62 (19)
59 (18)
56 (17)
53 (16)
62 (19)
59 (18)
56 (17)
53 (16)
IO-GMS9-DU
8
50 (15)
50 (15)
50 (15)
50 (15)