Werking en gebruiksaanwijzing display:
1.
De display wordt ingeschakeld als de contactsleutel wordt omgedraaid. Gedurende 3 seconden wordt er een
digitale modus weergegeven. De display toont onder andere de snelheid, de acculading, de stuurhoek, de
handrem, de stoelschakelaar, de E/S/H- selectie, de gewerkte tijd. Deze gegevens tonen de status van het
voertuig.
2.
Storingen worden weergegeven links bovenin het lcd-scherm. Als de display is ingeschakeld, wordt een van de
volgende drie statussen weergegeven:
-
Normale werking (gaat branden als de systeemschakelaar wordt in- of uitgeschakeld).
-
De display is niet verbonden met de schakelkast (het lampje gaat branden nadat de verbinding 3 seconden
is verbroken).
-
De display werkt niet (het lampje brandt).
Als het voertuig normaal functioneert, wordt er geen foutcode gemeld en is het storingslampje uit.
3.
Als de richtingaanwijzer naar voren en naar achteren wordt gedraaid, gaan linker en rechter richtingaanwijzer
knipperen. Als de koplampen worden ingeschakeld, gaat het verlichtingslampje branden.
4.
Remlampje. Als de parkeerrem wordt gebruikt, gaat het lampje met de letter P branden. Als de parkeerrem
wordt losgelaten, gaat het lampje uit.
OPMERKING
Als de lading van de accu minder dan één streepje aangeeft, moet hij worden opgeladen om de batterijduur te
verlengen.
Werkomgeving:
1.
Het maximale hoogteniveau: 1200 meter.
2.
Toegestane omgevingstemperatuur: -25 °C tot +40 °C.
3.
Maximale relatieve vochtigheid: 95%
Voorzorgsmaatregelen:
1.
Voorkom dat het instrumentenpaneel nat wordt. Als het voertuig wordt gewassen, zorg dan dat er geen water
op of in het instrumentenpaneel komt. Veeg water dat per ongeluk op het instrumentenpaneel komt direct af
met een droge doek.
2.
Koppel het instrumentenpaneel en de leidingen niet regelmatig los om losse contacten te voorkomen.
3.
Voorkom beschadiging van het instrumentenpaneel door stoten of krassen.
4.
Neem contact op met de dealer als het instrumentenpaneel niet goed werkt, zodat het kan worden
gerepareerd.
VOOR AANVANG VAN DE WERKZAAMHEDEN
•
Controleer of alle rij-onderdelen goed functioneren en vul zo nodig alle vloeistofniveaus bij. Elk defect moet
vóór gebruik worden gerepareerd.
•
Trek de parkeerrem aan.
•
Loop rond de lader en controleer het voertuig op schade of ontbrekende onderdelen.
Controleer de volgende zaken:
-
De bandendruk en of de banden in een goede staat verkeren
-
Controleer de zijkanten van de banden op sneeën of scheuren. Controleer of er vreemde voorwerpen in
het profiel zitten.
-
Controleer of de wielbouten goed vastzitten
-
Controleer de verlichting op schade.
-
Controleer of de brandblusser(s) geladen en aanwezig zijn (indien uitgerust met brandblusser)
•
Controleer of er hydraulische of smeerolie lekt. Als er een lek wordt ontdekt, moet die zo snel mogelijk worden
gerepareerd.
Pagina 14/76
W11E| Bedieningshandleiding
Oktober 2019