8 Bediening
8.3
Meting voorbereiden
8.3.1
Algemene meetinstructies
Een lijst met alle compatibele voelers staat in hoofdstuk 7.4.
•
Al naargelang de grootheid die gemeten moet worden, moeten bepaalde
voelers met het instrument verbonden zijn (per Bluetooth
stekker).
•
Sommige (thermische) voelers hebben een opwarmfase nodig, voordat ze
klaar zijn om te meten.
•
Vóór elke meting moet de aanpassingsfase worden afgewacht. De
aanpassingsfase zorgt ervoor dat de meetwaarden zich gestabiliseerd
hebben.
•
Voor sommige meetgrootheden moeten aanvullende
berekeningsparameters worden ingesteld om correcte meetresultaten te
verkrijgen, zie details in de betreffende toepassingsmenu's.
•
Om een betrouwbare gegevensverwerking mogelijk te maken is het aantal
meetwaarden dat per meetrapport opgeslagen kan worden begrensd tot 1
miljoen losse waarden.
Al naargelang de meetduur zijn bepaalde meetfrequenties mogelijk:
Duur:
1 min tot 15 min
16 min tot 2 uur
> 2 uur tot 1 dag
> 1 dag tot 21 dagen
Met de testo 400 (en de IAQ datalogger) kunnen maximaal 1 miljoen
meetwaarden (bij maximaal 18 kanalen) met één meting geregistreerd
worden.
Voorbeeld 1: Resultaat: 9.216 meetwaarden
Duur: 8 dagen
Meetfrequentie: 5 minuten
Meetkanalen: temperatuur, vochtigheid, CO2, stroming (4 kanalen)
Voorbeeld 2: Resultaat: 17.700 meetwaarden
Duur: 59 minuten
Meetfrequentie: 1 seconde
Meetkanalen: temperatuur, vochtigheid, CO2, stroming, druk (5
kanalen)
Vóór elke meting kunnen, al naargelang de aangesloten voeler, via het symbool
(zie hoofdstuk 9.1 - punt 8) afzonderlijke parameters voor de meting worden
32
®
, TUC of TE-
Minimale meetfrequentie:
1 sec (thermokoppel type K: 2
sec)
10 sec
60 sec
5 min