1.29
1.29
GEBRUIK VAN DE MAAIMACHINE
Remsysteem
Handrem ingeschakeld
Handrem: Zet de parkeerremhendel in de achterste stand om de handrem in
werking te stellen. Gebruik de machine niet als deze op de handrem staat.
P
WAARSCHUWING: VOORKOM ONGEVALLEN -
De handrem werkt uitsluitend op de voorwielen. Parkeer de maaimachine nooit op een helling.
Serviceremmen: De serviceremmen werken via de hydraulische transmissie. Als u de rijpedalen
loslaat of het motortoerental afneemt, worden de bedrijfsremmen in werking gesteld en de rijsnelheid
automatisch verminderd. Om de remwerking te versterken, moet u het transmissiepedaal in de
vrijstand duwen.
WAARSCHUWING: VOORKOM ONGEVALLEN -
De bedrijfsremmen zullen de maaimachine niet stil houden. Zet de maaimachine ALTIJD op de
handrem als u deze parkeert, zodat de machine niet in beweging kan komen.
Remmen in noodgevallen: Als de serviceremmen niet werken, moet u het contactsleuteltje op UIT
draaien om de maaimachine tot stilstand te brengen.
WAARSCHUWING: VOORKOM ONGEVALLEN -
Wees voorzichtig als u remt bij noodgevallen. Blijf zitten en houd het stuurwiel vast om te
voorkomen dat u uit de maaimachine wordt geworpen als u tijdens het rijden plotseling de
remmen op de voorwielen moet gebruiken.
Gashendel
Motortoerental
Zet de gashendel naar voren om het motortoerental te
verhogen.
Zet de gashendel naar achteren om het motortoerental
Snel
Langzaam
te verlagen.
Denk erom dat het motortoerental het toerental van
de andere functies bepaalt, zoals de rijsnelheid,
maaicilinders, lifthendels.
Rijden
Vooruitrijden: Trap het Vooruit-pedaal in om de
rijsnelheid te verhogen.
Laat het pedaal opkomen om de rijsnelheid te
verminderen.
Achteruitrijden: Trap het Achteruit-pedaal in om de
rijsnelheid te verhogen.
Laat het pedaal opkomen om de rijsnelheid te
verminderen.
Stop (neutraal): Laat de rijpedalen (vooruit of achteruit)
los.