3. Verwijder afdichtingsschroef "A" vanaf het drukpunt (zie
AFB. 1);
4. Sluit de manometer "O" aan (zie AFB. 4);
5. Vergelijk de waarde die wordt gemeten door de manome-
ter met de gegevens in tabel "B" (zie Bijlage);
Als de manometer een druk meet die buiten het waarden-
bereik van tabel "B" (zie Bijlage) ligt, mag het apparaat
niet worden ingeschakeld;
Neem contact op met het gasbedrijf.
F.9.2
Regeling uitgangsdruk gasventiel
1. Verwijder de afdichtingsschroef "B" van de drukaansluiting
(zie AFB. 1);
2. Sluit de manometerslang aan;
3. Voed het apparaat met de juiste nominale gasdruk die
vermeld wordt in paragraaf F.9.1 Controle van de aansluit-
druk (alle uitvoeringen).
4. Schakel het frituurapparaat in;
5. Draai de stelschroef van de uitgangsdruk van het gas-
ventiel "D" met de klok mee om de druk te verhogen en
tegen de klok in om de druk te verlagen (Zie bijlage).
F.9.3
Controle van de primaire lucht
De primaire lucht is nauwkeurig afgesteld wanneer de vlam
niet loslaat wanneer de brander koud is, en er geen vlaminslag
is als de brander warm is.
1. Draai schroef "A" los (zie AFB. 2);
2. Plaats beluchter "E" op de afstand "H" die wordt aange-
geven in tabel "B" (zie Bijlage);
3. Draai de schroef "A" weer helemaal vast;
4. Sluit hem hermetisch af met lak.
F.9.4
Vervanging van de sproeier van de hoofdbrander
1. Draai bout "A" los (zie AFB. 2);
2. Schroef de sproeier "C" en de beluchter "E" los;
3. Vervang de sproeier "C" door een andere die overeenkomt
met de gassoort volgens hetgeen vermeld is in tabel "B"
(zie Bijlage);
De diameter van de sproeier wordt in honderdsten van
millimeters vermeld op de sproeier zelf.
4. Steek de sproeier "C" in de beluchter "E".
5. Monteer de resulterende combinatie op zijn plaats.
6. Schroef de sproeier "C" weer helemaal vast.
F.9.5
Vervanging van de sproeier van de
waakvlambrander
1. Draai de schroefverbinding "H" los (zie AFB. 3);
2. Vervang de sproeier "G" door een andere die overeenkomt
met de gassoort (zie tabel "B", Bijlage);
Het nummer dat de sproeier identificeert wordt aangege-
ven op het lichaam ervan.
3. Draai de schroefverbinding "H" weer vast.
F.10
Voordat de installatiehandelingen
worden voltooid
• Controleer alle gasverbindingen met zeepsop om u ervan te
verzekeren dat er geen gaslekkages zijn.
• Gebruik GEEN open vlam om gaslekkages op te sporen.
• Alle branders aansteken, zowel afzonderlijk als tegelijk, om
de correcte werking van de gasventielen, de gaspitten en
de ontsteking te controleren.
• Zet voor elke brander de regelaar van de vlam op de laagste
stand, zowel afzonderlijk als tegelijk.
• Na voltooiing van deze handelingen dient de installateur de
gebruiker in te lichten over de correcte gebruikswijze.
Indien het apparaat niet goed werkt nadat alle controles zijn
uitgevoerd, neem dan contact op met de plaatselijke
klantenservice.
F.11
Vervanging van de instelveer van de
drukregelaar (alleen voor Australië)
Vervang de veer "D" van de drukregelaar als volgt door een
veer die geschikt is voor het type gasdruk dat wordt aange-
geven in tabel "B" (zie Bijlage):
1. Verwijder de afsluitdop "A", de ring van de afsluitdop "B",
de stelschroef "C" en de veer "D" (zie afbeelding);
2. Breng de nieuwe veer in (blauwe kleur = propaangas;
zilveren kleur = aardgas) en plaats de stelschroef terug;
3. Sluit een manometer aan op de testdrukaansluiting van
het apparaat – (zie paragraaf F.9.1 Controle van de
aansluitdruk (alle uitvoeringen));
4. Ontsteek de branders van het apparaat zodat het gasver-
bruik maximaal is;
5. Regel de stelschroef tot de manometer de waarde van de
werkdruk laat zien (zie paragraaf F.8.5 Gasdrukregelaar);
6. Plaats de afsluitdop en ring terug en schroef ze goed vast;
7. Verwijder de manometer en sluit de testdrukaansluiting af;
8. Test de gasdrukregelaar voor gebruik op lekken.
B
D
F.12
Elektrische aansluitingen
WAARSCHUWING
Werkzaamheden aan de elektri-
sche
installaties
uitsluitend verricht worden door
gespecialiseerd personeel.
Controleer voor het aansluiten eerst of:
1. de gegevens op het plaatje van het apparaat overeen-
stemmen met de netspanning en -frequentie;
2. er moet een efficiënte aarding zijn;
3. de elektrische voeding van de installatie is voorbereid en
in staat om de effectieve spanningsbelasting te dragen, en
bovendien uitgevoerd is volgens de regelgeving en voor-
schriften die gelden in het land van gebruik;
4. breng tussen voedingskabel en elektrische leiding een
hooggevoelige, thermische overbelastingsbeveiliging aan
die berekend is op het vermogen van het apparaat, zoals
vermeld op het typeplaatje, met een contactopening die
de volledige afsluiting mogelijk maakt in omstandigheden
van overspanningscategorie III, uitgevoerd volgens de
geldende voorschriften.
Raadpleeg voor de juiste afmeting van de schakelaar, het
opgenomen vermogen dat vermeld is op het plaatje met
de technische gegevens van het apparaat.
A
C
mogen
23