Waarschuwing luchtfilter
Als het filter is verstopt en onderhoud vereist, gaat er
een waarschuwingslampje (Figuur 5) branden en klinkt
er een waarschuwingssignaal.
Knop om alarm uit te schakelen
Druk op deze knop (Figuur 5) om het alarm uit te
schakelen. Het alarmsysteem wordt uitgeschakeld en
automatisch gereset zodra het probleem is verholpen of
als de uitschakelknop wordt ingedrukt.
Tractiepedaal
Het tractiepedaal (Figuur 6) regelt de beweging vooruit
en achteruit. Om vooruit te rijden, moet u de bovenkant
van het pedaal intrappen en om achteruit te rijden de
onderkant van het pedaal. De rijsnelheid hangt af van
hoever het pedaal wordt ingetrapt. Voor de maximale
rijsnelheid trapt u het pedaal volledig in terwijl de
gashendel op Snel staat. Voor maximaal vermogen
onder belasting of bij het oprijden van hellingen moet
u het motortoerental hoog houden door de gashendel
op Snel te zetten en het tractiepedaal stationair tegen de
rijsnelheidbegrenzer te houden. Als het motortoerental
afneemt door een zware lading, verminder de druk op
het tractiepedaal dan geleidelijk tot het motortoerental
toeneemt.
Om te stoppen, laat u het tractiepedaal opkomen en
weer terugkeren in de middelste stand. Op extreem
steile hellingen omlaag moet u druk uitoefenen op de
andere kant van het pedaal of het pedaal bedienen met
uw hiel op het achteruitgedeelte en uw tenen op het
vooruitgedeelte van het pedaal.
3
4
1. Tractiepedaal
2. Snelheidsbegrenzer
2
Figuur 6
3. Moer van nokkenhendel
4. Transportvergrendeling
Rijsnelheidbegrenzer
De rijsnelheidbegrenzer (Figuur 6) reguleert de beweging
van het tractiepedaal. De begrenzerhendel helpt bij het
reguleren van de maaisnelheid en voorkomt plotselinge
variaties in de snelheid op ruw terrein.
Belangrijk: De moer van de nokkenhendel
(Figuur 6, inzet) kan worden aangedraaid als de
aanslag van de begrenzer het tractiepedaal niet in
de gewenste stand houdt.
Transportvergrendelingen
Met deze vergrendelingen worden de maaidekken in
de omhooggebrachte transportstand bevestigd. De
vergrendeling voor de voorste maaidekken wordt met
de voet bediend (Figuur 6). Met de handbediende
hendels bedient u de middelste en buitenste maaidekken
(Figuur 7).
1
2
1. Vergrendeling middelste
maaidek
Hefbediening maaidekken
Met de twee buitenste hendels (Figuur 8) kunt u
de buitenste twee maaidekken omhoog en omlaag
brengen. Met de middelste hendel kunt u de twee
voorste maaidekken en het middelste maaidek omhoog
en omlaag brengen. De motor moet lopen om de
G012288
maaidekken omlaag te brengen. Zodra de maaidekken
omhoog zijn gebracht, komen de messenkooien
automatisch tot stilstand. Laat de hendels niet
terugklikken naar de neutraalstand, anders kunnen de
maaidekken niet vrij zweven.
15
1
Figuur 7
2. Vergrendeling buitenste
maaidek
G012289