Montagehoogte bij extra bemesting:
De strooischijven zijn standaard voorzien van
strooiplaten, waarmee behalve een normale
bemesting ook een nabemesting in
graangewassen met een hoogte tot maximaal 1
m kan worden uitgevoerd.
Stel de montagehoogte van de strooier met
behulp van de tractor-driepuntshydraulica zo
hoog in, dat de afstand tussen graantoppen en
strooischijven ca. 5 cm bedraagt (Afb. 44).
Bevestig de trekstangpennen eventueel in de
onderste trekstangaansluitingen.
8.2
Instellen van de strooihoeveelheid
Instellen van de strooihoeveelheid voor machines zonder boordcomputer
Stel de voor de gewenste strooihoeveelheid
vereiste schuifstand via beide stelhefbomen
(Afb. 45/1) in.
De vereiste schuifstand kan direct uit de tabel
worden afgelezen of met de rekenschijf worden
berekend.
ZA-M BAG0057.0 09.07
Afb. 44
Z A - M
Bij de
met boordcomputer, zie bedieningshandleiding
boordcomputer!
Afb. 45
De instelwaarden in de strooitabel zijn alleen richtwaarden. De
stroomeigenschappen van de mestkorrels kunnen wijzigen waardoor
wellicht andere instellingen noodzakelijk zijn. Voer daarom altijd een
kwantiteitscontrole uit voordat u begint met strooien.
Het bepalen van de schuifstand met behulp van de rekenschijf vindt
na de kwantiteitscontrole plaats. Hierdoor wordt al bij het berekenden
van de schuifstand rekening gehouden met de verschillende
stroomeigenschappen van de mestkorrels.
Instellingen
75