ven positie staan. Bij het type 5821 moet
daarvoor de bedieningsknop (8.3) worden
ingedrukt en moet de aandrijfstang (8.4) met
het handwiel (8.2) worden ingedraaid.
Bij het type 5822 (veiligheidsterugstelling)
moet de aandrijfstang na het activeren van
het stelsignaal elektrisch worden ingeschoven.
De aandrijving op de geleidingsnippel (5)
resp. het isolatiestuk plaatsen en met de war-
telmoer (8.1) vastschroeven.
Ga voor demontage van de aandrijving in
omgekeerde volgorde te werk.
3.2 Montage type 3274 (figuur 3.2)
Aandrijving op het juk plaatsen en met de
moer vastschroeven.
De beide koppelingshelften over de uiteinden
van de aandrijfstang en de klepstang plaat-
sen en met de beide zeskantbouten bevesti-
gen.
Breng de aandrijving met een steeksleutel
(SW 24) of elektrisch naar de eindstand en
richt de slagaanwijzer (9) uit met de punt van
de koppeling.
4. Elektrische aansluitingen
Bij het leggen van de elektrische bekabeling
moeten de voorschriften voor het aanleg-
gen van sterkstroominstallaties worden
aangehouden.
L
regelaar
werkingsrichting
UIT IN
stelsignaal
PE N
N
L1 L2
1)
figuur 4 ⋅ schema type 5821 en 5822
L2
L1
N L
eindschakelaar
N L
12 11 14 22 21 24
*
2
4
2
4.1 Type 5821 en 5822
De elektrische aansluitingen moeten via de
kabelwartels worden uitgevoerd conform fi-
guur 4. De stelsignalen van de regelaar zijn
verbonden met de aansluitingen L1 en L2.
Wanneer op L2 een spanning actief is, dan
trekt de stelmotor de aandrijfstang in de wer-
kingsrichting "IN" (in de aandrijving), waar-
bij de klepstang van het regelventiel door de
klepveer (6.1) eveneens naar boven wordt
geschoven.
Wanneer echter op aansluiting L1 een stelsig-
naal wordt geactiveerd dan worden de aan-
drijfstang en de klepstang naar onderen,
d.w.z. in de werkingsrichting "UIT", verschoven.
Aandrijvingen in parallelbedrijf moeten via
gescheiden afzonderlijke contacten worden
aangestuurd, omdat gemeenschappelijk ge-
bruik van slechts één "OPEN" en "DICHT"
contact kan leiden tot pendelen van de aan-
drijving tussen de eindstanden.
Extra elektrische uitrusting
De aandrijvingen worden indien gewenst
met twee overschrijdbare eindschakelaars
en/of met een potentiometer uitgerust.
Bovendien kunnen de aandrijvingen met een
klepstandsteller voor ingangssignalen van
0/4-20 mA of 0-10 V worden uitgerust.
De beschrijving, elektrische aansluiting en
instelling hiervan vindt u in de gebruikers-
handleiding van de aandrijving EB 5821.
*
elektromagneet voor opname in een veiligheids-
s tuurcircuit, alleen aandrijving type 5822
1)
functiegebonden motor-eindschakelaar
weerstands-
afstandssensor
33 32 31
4
5